Preek n.a.v. Marcus 8:22-26 op zondag 2 september door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2018-11-02

Preek n.a.v. Marcus 8: 22-26

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ik wil weten

of het wel waar is

dat er een uur komt

waarin de blinden

zullen zien

er is haast bij

het einde

van dit donker

God,

er is haast

bij het licht.

Er is haast bij het licht…

Deze verzuchting van de dichter Geert Bogaard zou je zomaar in de mond van de blinde kunnen leggen. Of in onze mond. Er is haast bij het licht. Als je wakker ligt in de nacht verlangend naar het vroege licht, dat de duisternis op de vlucht jaagt. Er is haast bij het licht, als je het verdriet ziet van mensen om je heen, kwetsbaar gemaakt door het leven, door wat hen overkomt, door wat hen in donker lijkt te hullen.

Het is een overbekend verhaal wat we lazen, over hoe een blinde man bij Jezus wordt gebracht. Het lijkt eenvoudig te zijn. Hij kan niet zien, Jezus raakt hem aan en hoewel het wat tijd nodig heeft, blijkt hij daarna ziende te zijn geworden. Maar is het ook zo eenvoudig als ik het nu beschrijf? Gaat het hier om een medisch wonder of is er iets anders aan de hand? Het verhaal lijkt, als je goed kijkt, bijna op een gespeelde gelijkenis. Wie is er eigenlijk blind? Wie ziet? Wat zie je als je met open ogen in de wereld staat? Hoe zie je Jezus? Hoe ziet hij jou?

In de bijbelse tijden was blindheid een veel voorkomende kwaal. Slechte hygiëne, hitte en een gebrek aan goede medicijnen maakten dat blindheid veel vaker voorkwam dan vandaag de dag. Mensen werden door hun ziekte naar de rand van de samenleving verbannen. Ze deden niet meer mee. Marcus vertelt het verhaal op deze plek niet toevallig. Het lijkt in de hoofdstukken er om heen steeds te gaan over wie Jezus is en of de omstanders dat kunnen ontdekken. Jezus geneest de dochter van een heidense vrouw, en een dove man en deelt tot twee keer brood voor een menigte. Je moet wel blind zijn om niet te zien dat er iets bijzonders aan de hand is met deze man. Toch lijken zelfs zijn leerlingen geen idee te hebben van wie hij is. Ze maken zich nog elke keer zorgen over brood en ze lijken de kwetsbare mensen om hen heen amper te zien.

Wie is deze man? Wat zie je als je naar hem kijkt? Ik kan me voorstellen dat je in eerste instantie vooral de genezer ziet. Tegelijkertijd roept juist dat grote vragen op. Waarom geneest hij alleen deze ene mens? Waarom zijn er ondertussen al weer eeuwen voorbij gegaan waar mensen geen genezing vonden en ten onder gingen. Waar ze de sterren van de hemel hebben gebeden zonder een antwoord te ontvangen? Waar gaat het om in dit verhaal? Om een voetnoot in een medisch handboek? Of om iets heel anders?

Misschien helpt het om een ogenblik stil te staan bij de verschillende figuren die hier op het toneel staan, dus even los van het medische verhaal van de blindheid.

We weten eigenlijk niets persoonlijks van de blinde man. Hij is een buitenstaander door zijn handicap en er wordt aan hem gehandeld. Hij wordt meegenomen, bij Jezus gebracht. Niemand heeft hem gevraagd wat hij wil. Wie is toch die blinde? We gaan ervan uit dat hij ongelukkig was, maar wie zegt dat? Misschien vond hij zijn leven wel prima. Had hij jaren eerder besloten de ellende om hem heen niet meer te zien, was hij opgesloten in zichzelf en in zijn eigen veilige wereld ondergedoken? Misschien wist hij zichzelf ondertussen prima te redden en genoot hij van de rust en het feit dat er niets van hem werd verwacht. Heeft hij tegengesputterd toen ze hem meenamen? Of is hij op een holletje meegegaan? Wat betekent het voor hem dat de omstanders hem opeens lijken te zien? Wat voor aandacht was dat eigenlijk? Zou ik die blinde kunnen zijn? Heb ik ook mijn ogen gesloten voor wat er om mij heen gebeurt?

Die omstanders, wie zijn dat eigenlijk? Zijn het de trouwe mantelzorgers van de blinde die ten einde raad nu hulp inroepen, omdat de zorg te zwaar geworden is, omdat ze niet weten hoe het in de toekomst verder moet? Of zijn ze gewoon uit op een spectaculaire middag en gebruiken ze daartoe de blinde? Verlangen ze naar een beetje licht in hun leven? We weten het niet, het wordt niet verteld.

Om Jezus heen staan zijn leerlingen. Ze hebben heel wat meegemaakt in de afgelopen dagen, maar het lijkt wel of ze maar niet begrijpen wie Jezus is. Ze bakkeleien om de belangrijkste plaatsen en ze maken zich zorgen om hun dagelijks brood. Voelen zij zich belangrijk en onmisbaar in zijn nabijheid? Maar wat als Jezus andere wegen gaat dan zij verwachten, kunnen ze dan nog in zijn nabijheid blijven? Zien ze Jezus eigenlijk wel? Zien ze elkaar?

En dan is er de hoofdrolspeler van deze gespeelde gelijkenis. Jezus zelf. Hij neemt de man apart, geeft hem alle aandacht en dan spuugt hij en raakt de ogen van de man aan. Nu kun je dat een onsmakelijk medicijn vinden, maar ik vind het ook wel iets moois hebben. In de vroege kerk bestond er een ritueel bij je doop. Je richtte je op het oosten, daar ligt immers Jeruzalem en daar gaat het gebeuren, weet ook de profeet Zacharia. Vervolgens zweer je de afgoden af door te spugen op het westen. Alsof je spuugt op alles wat nacht en donker is, op alles wat mensen kapot maakt en kleineert. Op alles wat je weg houdt bij God. Zoals Jezus spuugt op datgene dat voor de blinde het licht uit zijn ogen weert, alsof hij spuugt op alles wat deze mens moest ondergaan. Zo helpt hij hem om nu voor eens en voor altijd in de ogen te worden gezien. Geduldig blijft Jezus bij de man, ook als hij in eerste instantie nog niet scherp ziet. Hij heeft tijd nodig heeft om in de wereld van het licht zijn draai te vinden. Alles is immers nieuw en onrustig voor hem. Jezus blijft, tot hij zelfstandig op weg kan naar zijn vertrouwde omgeving, de stad is nog te groot voor hem.

Er is haast bij het licht!

De leerlingen blijken ziende blind. Ze zien het licht niet in het breken van het brood, in het spugen op wat kwetsbaar maakt. Blijkbaar verwachten ze een wonder, maar Jezus geeft hen een teken. Licht is: spugen op wat mensen kapot maakt, in een altijd durende boosheid over onrecht. Licht is: de bereidheid elkaars verdriet te dragen, zelfs als je daar aan slijt. Licht is: zien en voelen dat je gedragen wordt. Licht is: in de ogen kijken van wie naast je staat en zien wie zij is, wie hij is. Jezus leert de omstanders dat licht te vinden is in verbondenheid, in mensen die een ander aanraken op de plekken waar het zeer doet, in wie geduldig naast iemand staat en de tijd neemt hem in de ogen te zien. Licht gloeit op als we op weg gaan naar dat gedroomde Jeruzalem, waar mensen tot bloei komen, waar de nacht is verdreven en we aanschuiven aan een lange tafel, waar we welkom zijn, waar we gezien worden, geliefd zijn.

Ten diepste denk ik dat geloven hiermee te maken heeft. Dat we in de ogen worden gezien. Dat we worden aangeraakt door het licht, dat we iets ervaren van het er mogen zijn, van brood en wijn uit Gods hand te ontvangen. Je bent welkom, er wordt op je gewacht, ik zie je, ik ben er voor jou.  Naar dat licht verlangen we, licht dat we zo onnavolgbaar kwetsbaar hebben gezien in Jezus, die als brood werd gebroken, maar trouw bleef aan mensen, ook toen de nacht viel. De blinde mocht ervaren dat hij werd gezien, in zijn verdriet, in zijn boosheid, in zijn afgesloten zijn van de wereld om hem heen. En eindelijk kon hij de mensen om hem heen zien staan, als medemensen. Het wonder van Jezus aanraking was geen medisch wonder, maar een wonder van medemenselijkheid, een wonder dat zich nog elke dag voltrekt om ons heen. waar mensen worden aangeraakt, geraakt door Gods licht.

Ik wil weten

of het wel waar is

dat er een uur komt

waarin de blinden

zullen zien

er is haast bij

het einde

van dit donker

God,

er is haast

bij het licht.