Preek op zondag 27 juni door ds. Carla Kuhler

Dit bericht is verlopen op 2021-08-27

Lezing 1, psalm 119: 9 – 16 en 169- 176 in de bewerking van H. Oosterhuis

Zingen: lied 119a, vers 1 “Uw woord omvat”

Lezing 2, Marcus 5: 22 – 43, gelezen door Hans Koster

Zingen: 119a, vers 4 

 

 

Onze ziel en zaligheid, over psalm 119

 

Je ziel en zaligheid ergens inleggen, dat is voor sommigen misschien een wat ouderwets gezegde. Vandaag de dag zou je eerder zeggen: ergens helemaal voor gaan. Zoals je b.v. ziet in de sport: om op het ultieme moment die ene prestatie te volbrengen, train je dagelijks vele uren. Er hangt immers alles van af en je wilt dat gestelde doel koste wat kost bereiken.

Het kan ons helpen om op die manier naar onze psalm van vanmorgen kijken. Want psalm 119 komt op het eerste gezicht een beetje saai over, het gaat steeds maar om hetzelfde. De psalmdichter wentelt (als via een wenteltrap) vele verzen rond één en hetzelfde thema: de leefregels, regels ten leven van de Thora. Hoe hij die centraal wil stellen in zijn leven en zich eraan wil houden. Dat heeft hij zich ten doel gesteld en dat gaat zeker niet vanzelf.

Straks meer daarover, maar laten we om bij het beeld van die wenteltrap te blijven op de onderste trede beginnen, bij onze werkelijkheid van vandaag.

Het afgelopen jaar was verwarrend, heel veel van wat in de krant te lezen was of waarover op tv en radio werd gesproken, stemde tot nadenken. En wat meer is, de coronapandemie heeft van alles aan het licht gebracht. Door gebrek aan vliegbewegingen werd b.v. de lucht merkbaar schoner en dat richtte onze aandacht eens te meer op klimaatverandering. Maar ook kwam ongelijkheid tussen burgers aan het licht en werd duidelijk hoezeer onze maatschappij uit is op het financiële gewin op de korte termijn. Dit laatste i.p.v. duurzame oplossingen die voor ons nageslacht heel hard nodig zijn. Hoe laten we onze wereld achter voor onze kinderen/kleinkinderen?

Duidelijk is ook, dat er een grote verscheidenheid is in wat mensen vandaag belangrijk vinden en waar ze mee bezig zijn. Ieder lijkt in zijn eigen bubbel te leven. Gelukkig, als mensen van de kerk delen we veel zoals hoop en moed om met elkaar door te gaan! Naast dat we elkaar willen ontmoeten, komen we samen rond de bijbel, ons punt van focus. Het levensboek dat we delen, hoe verschillend we misschien over de inhoud daarvan denken. 

Vanochtend lazen we een aantal verzen van psalm 119, die zo op het eerste gezicht wat langdradige psalm waarin het gaat om steeds hetzelfde, het leven volgens de van God gegeven leefregels. Maar misschien heeft de psalmist ook voor ons vandaag een belangrijke boodschap! 

Het is een psalm die het joodse volk heeft overgehouden aan een bepaalde situatie, n.l. toen ze verbannen waren van huis en haard, hun plek van samenkomst in Jeruzalem verwoest. Zonder land, tempel en liturgie zijn ze teruggeworpen op het naakte bestaan. Kunnen we vandaag iets van hun omstandigheden navoelen? 

Maar juist door die barre omstandigheden, verbazing-wekkend hoe het kan gaan, heeft Israël zich herpakt en is herboren. Het joodse volk van destijds heeft zich bepaald bij wat het belangrijkste voor hen is: de boeken van Mozes en de traditie die daaruit is gegroeid. Als je je die eigen maakt door er iedere dag mee bezig te zijn, die verzen steeds te herhalen, er op te kauwen a.h.w. dan worden die je ingeprent. Die zijn je dan door niets of niemand af te pakken, die draag je namelijk mee vanbinnen, in je hart, als een kostbare schat. In de ballingschap heeft het joodse volk zich tot een hechte gemeenschap gevormd. Samen in de kring zochten ze naar de zin van hun ellende en naar de wil van God in de woorden van hun geschriften. Zoals ‘Hart van mij dat hem zoekt, dwaal niet af van zijn woord/ Woord, opdat ik niet vreemdga, berg ik jou in mijn hart./ En: de afspraken die we maakten zijn mijn vreugde en rijkdom’. Anders gezegd: met hart en ziel ben ik naar jou op zoek, laat mij nooit twijfelen aan jouw wegen, daarvan afdwalen. Laat me niet vreemdgaan, andere goden navolgen en dienen. Op het verkeerde pad raken, dat mij afvoert van mijn doel, Uw wereld van recht en gerechtigheid voor al wat leeft. Dat is mijn doel, daar zet ik me 100 procent voor in.

Zo’n versregel schudt je wakker want, hoe is het ons vergaan, wat is ons antwoord vandaag de dag op de crisis die nu bijna achter ons lijkt te liggen? Zijn wij echt op zoek gegaan? En nog wel met hart en ziel, helemaal toegewijd in al ons doen en laten gericht op onze bron, de Eeuwige? 

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar van mezelf en de mensen om me heen krijg ik een beetje een ander gevoel. Het gevoel dat Huub Oosterhuis zo mooi in die laatste verzen van zijn hertaling van psalm 119 geeft: ‘Ik dool maar rond/een blatend schaap (eindigend met de bede) Zoek uw knecht/die nog geen dag/geen uur kan/zonder U’. Met zijn allen zijn we druk bezig geweest ons eigen hachje te redden in de nadagen van de coronacrisis. Hard bezig met het proberen alles weer te maken zoals het was in de periode daarvoor. Het leven moet weer zijn vanzelfsprekendheid terugkrijgen. Ons gevoel van de dingen naar onze hand te kunnen zetten, ons leven in de hand te hebben. Dat heeft onze volledige aandacht en inzet, we moeten weer vrij alles kunnen doen en ook op vakantie kunnen gaan naar alle uithoeken van de wereld. In Trouw van 16 mei las ik een ingezonden brief van een mevrouw uit Purmerend: “Catechismus 2021: Waartoe zijn we op aarde? Om op terrassen te zitten. Om op vakantie te gaan. Om festivals te bezoeken.”

Dat houdt ons bezig en zeg nou zelf: hebben we na alles wat we hebben meegemaakt niet een beetje recht op geluk? 

Wie zijn wij mensen? Wat ‘be- zielt’ ons? Ik vraag me af: ligt de kern van onze gerichtheid op onszelf, ons eigen welbevinden en vermaak niet in het feit dat velen niet meer kunnen geloven dat wij een ziel hebben, laat staan bezield-zijn? En dat het van het uiterste belang is dat we die ziel centraal stellen, zodat we daar geen schade aan lijden? 

In vroeger tijd was het heel vanzelfsprekend een ziel te hebben. Er was een gevoel van eenheid tussen die onzichtbare werkelijkheid die ons mensen te boven en te buiten gaat en het gewone leven hier op aarde. Een mooi voorbeeld daarvan zien we hier op een afgebeelde miniatuur waarop een monnik te zien is, staande aan het graf van een medebroeder. In de middeleeuwen, gelukkig voor ons, leefden de mensen in een beeldcultuur omdat velen niet konden lezen. De teksten in de bijbel en in gebedenboeken van welgestelden werden omrand door prachtige vergulde schilderingen. Via die afbeeldingen in bijbels en gebedenboeken en schilderingen in kerken konden de mensen verstaan waarom en waartoe zij leefden. De verhalen uit de bijbel kon men zo zien en begrijpen. Op onze afbeelding zien we Pachomius, een Egyptische monnik (grondlegger van het gezamenlijke kloosterleven, 292 - 348). Hij kijkt toe hoe engelen de ziel (afgebeeld als klein kind) van een gestorven monnik naar de hemel dragen. Daar hoort die ziel, daar was die thuis. Hij was in de wereld geweest, maar niet van de wereld. Hij hoorde bij God, daar was hij geborgen.

Voor ons vandaag de dag is de ziel iets vaags, we leven in een heel andere tijd. Sedert de Verlichting hebben wij de wetenschap op geloof en ziel losgelaten en die gaat uit van waarneming. Ik hoor (de vrijdagse columnist) Bert Keizer bij wijze van spreken in Trouw al zeggen, dat hij menig mens heeft zien sterven maar nog nooit een ziel heeft zien opstijgen, laat staan gedragen door engelen. Hij zou zeggen: er valt voor omstanders aan het sterfbed van een mens niet iets dergelijks waar te nemen.

Wij voelen ons geen deel meer van een geheel. Ons denken over de mens als individu, staand buiten en boven het overige leven op aarde, heeft dat gevoel helaas van ons afgenomen. Heel soms ervaren we iets daarvan wanneer we in verwondering toekijken bij een prachtige zonsondergang of bij een wandeling in de natuur.

Een tweede afbeelding die ik u laat zien, een cartoon van Dingemans in Trouw van zaterdag eind april dit jaar maakt dat duidelijk. Daarin gaat het over de mens te midden van de overige schepselen. Wilco, een soort zoogdier stelt zich voor aan de andere dieren als het belangrijkste wezen van het heelal met iets speciaals, een ziel, die na zijn dood blijft voortleven. De cartoon eindigt met het volgende: de mens is het grappigste zoogdier dat er bestaat, want hij heeft het water ‘verbeterd’, verrijkt met bubbels. Je vraagt je af: wie zit daar nou op te wachten?!!! De andere dieren liggen in ieder geval dubbel van het lachen, het is erg komisch allemaal. Maar, is het dat ook?

Wie/wat is de mens hier? In deze gedachtegang hebben we een ziel en ja, wat fijn voor ons, die ziel bestaat voor eeuwig en altijd. Maar de belangrijkste kwaliteit van de menselijke ziel ontbreekt, namelijk zijn plaats en bestemming in het geheel. Dat een mens bezield is door de Eeuwige vanaf het begin van de schepping en geroepen is antwoord te geven, verantwoordelijkheid te dragen. Op de schouders van de mens ligt vanuit het joodse denken de taak om de schepping die God begonnen is, te bewaren, te behoeden en verder te helpen. Komt onze afwachtende houding om de grote problemen vandaag de dag echt aan te pakken misschien voort uit onze historische lezing van het scheppingsverhaal? Als een verslag over hoe de aarde is ontstaan? In plaats van dat prachtige verhaal uit Genesis te lezen als uitleg van hoe God, mens en wereld zich onderling behoren te verhouden? Want dat is wat dat verhaal ons wil vertellen, n.l. wie de mens is en wat  zijn plaats is t.o.v. God, zijn medemensen en de hem omringende wereld. Wat er van hem wordt verwacht.

Psalm 119 laat ons zien hoe bezig te zijn met die vraag, hoe te antwoorden, alle dagen weer. In 176 verzen laat de psalmist ons zien wie de mens is, en geeft het antwoord op waar hij staat in Gods schepping: ‘Uw opdrachten overdenken/zal ik, uw paden betrachten. Wat Gij mij zegt dat goed is, is goed/ ik kan uw woord niet meer kwijt.’ Daartoe werd men destijds en worden wij nu opgeroepen. Om in navolging van de Eeuwige, Ik-zal-er-zijn, aanwezig te zijn, er te zijn voor wie en wat zich voordoet. Precies daar op de plaats waar een ieder van ons gesteld is. Bezield door de Eeuwige, dat zijn we. En ja, dat kan aan ons eigenbelang voorbij gaan. Net zoals die sporter die moet inleveren om die ene prestatie waar te maken. Alles moet geven om zijn doel te bereiken.

Is die opdracht niet te veel, gaat die ons niet te boven en te buiten? De psalmist dicht in zijn laatste verzen van deze psalm: ‘Zal mijn ziel leven/ U zingen. Zal uw bestel/uw visioen mij- wat? Ik dool maar rond/ een blatend schaap.’

Het is aan ons, wij zijn aan zet. Zijn wij, na alles wat we hebben meegemaakt en doorstaan het afgelopen jaar in staat er voor te gaan? Er ‘te zijn’ als het erop aankomt, ons gedrag te veranderen zodat het milieu en andere grote vraagstukken centraal komen te staan? Zal de aarde en al wat daarop woont onze eerste zorg zijn?

Vanmorgen in het evangelie van Marcus zien we deze psalm weerspiegeld in het optreden van Jezus. Twee verhalen in één geweven hebben wij gelezen, die over hetzelfde gaan en ons iets laten zien van Jezus’ zending, zijn toewijding en trouw aan zijn hemelse Vader. Hoe Hij gekomen is om mensen weer tot leven te wekken. Om hen op te richten tot wie ze mogen zijn. We lazen over het dochtertje van Jaïrus en die vrouw, die al 12 jaar aan bloedvloeiingen leed (we zagen haar weergegeven als zwarte vrouw op het schilderij van Julia Stankova, Bulgarije). Bloedarmoede had ze, uitgeput was ze na alles wat ze geprobeerd had om te genezen, haar hele vermogen uitgegeven. Bloed betekende in die dagen leven, de ziel, van slachtdieren mocht dan het bloed niet gegeten worden. Zo wendde deze vrouw zich tot Jezus om slechts zijn kleed aan te raken. Daarin school kracht, denk aan het verhaal van Elia die zijn mantel op Elisa werpt. Vol geloof raakt ze de zoom van Jezus’ mantel aan en dat geloof is haar behoud, ze geneest terstond.

En we hoorden over de 12 jarige dochter van Jaïrus (zijn naam betekent vos, een sluw berekenend persoon?) overste van de synagoge, een leider en leraar van het volk nog wel, die de weg kwijt is, zoveel is duidelijk. Er lijkt hier weer meer te staan dan er staat, in beide genezingsverhalen is sprake van het getal 12. Gaat het ten diepste over Israël, de twaalf stammen? In deze prachtige verhalen wordt ons iets verteld over Jezus’ zending naar heel zijn volk. Dat allen, gewone mensen en ook de hoger geplaatsten van synagoge en tempel genezing behoeven, nieuw leven, opstanding. En dat Hij, Jezus gekomen is om hen uit de dood naar het leven te voeren.

Vandaag is die oproep om op te staan ook aan ons gericht.  Om antwoord te geven, verantwoordelijkheid te dragen, ieder naar het vermogen hem/haar gegeven. Er te zijn voor onze wereld met al zijn moeilijke vragen van vandaag. Om moeilijke keuzes te maken soms dwars tegen, zo op het eerste gezicht, ons eigenbelang in. In het belang van de wereld en wat daarop moet leven na ons. 

Mogen de woorden van de psalmist van psalm 119 ons daarbij dagelijks begeleiden: ‘Leer mij doen wat gedaan moet, Ik zal er zijn”, Gij, gezegend’.

‘Zal mijn ziel leven, U zingen?’ 

 

Amen