Preek van Pasen door ds. Hedda Klip

Dit bericht is verlopen op 2021-06-05

Gemeente van Jezus Christus

Als christenen zijn we gewend om ons te richten op hoop, om altijd te proberen het goede, het positieve te zien. Dat is een goede grondhouding. Maar er zijn momenten dat dat eenvoudigweg niet lukt. Ik hoor dat ook wel eens terug in het pastoraat. Dat mensen dat altijd maar hoop houden als een last ervaren. Dat is te zwaar. Sommige situaties zijn nu eenmaal naar en ellendig. Dan lukt het je niet om christelijk blijmoedig te zijn. Het enige wat je dan kunt doen is proberen het uit te houden. Het te verdragen. 

 

Zo was het ook voor Maria uit Magdala in Johannes 20. In Johannes 19 zien we haar staan naast het kruis, samen met Jezus’ moeder en tante. Die drie vrouwen hadden het meest vreselijke meegemaakt wat een mens maar kan meemaken: de moord en de verschrikkelijk onwaardige dood van de man die zij alle drie liefhadden. We kunnen ons maar met moeite een voorstelling maken van wat zij doorgemaakt moeten hebben, van wat zij aan verdriet en wanhoop mee moesten maken. Voor de moeder, die zo haar zoon verloor, de tante een geliefde neef, en voor Maria uit Magdala de man voor wie zij heel veel opgegeven had. 

 

We weten niet zo heel veel van deze Maria, deze Mirjam, want zo was haar naam in hun eigen taal. Wat we weten, wat we denken te weten, komt meestal uit legendes, niet uit de Bijbel. Op de een of andere manier is zij verward met de naamloze prostituee die door Jezus gered was. Ze heeft een kwalijk verleden gekregen. Er zijn allerlei verhalen over haar verzonnen, romantische verhalen.

Als je die allemaal weglaat en je kijkt naar wat de Bijbel over haar zegt, dan zien we een hele andere vrouw opdoemen. Maria is één van de vrouwen die Lukas noemt, die Jezus dienden uit hun eigen middelen. Kortom, ze was een vermogende vrouw, die de Jezus-beweging financieel ondersteunde.

 

Jezus kwam uit Nazareth in Galilea, een klein dorpje van 200-300 mensen, allemaal familie van elkaar waarschijnlijk. Maar Maria kwam uit een hele andere plaats in Galilea: Magdala, oorspronkelijk een vissersplaatsje, maar in die tijd uitgegroeid tot een bruisende stad aan het meer, vol luxe, met twee markten, een theater en een renbaan voor de paardenraces. Scheveningen/ Den Haag, zeg maar. Wat Nazareth dan is, laat ik even aan uw fantasie over.

Kortom, Maria was een kosmopolitische vermogende vrouw. We weten uit Markus dat Jezus haar genezen heeft van zeven demonen. Dat kan van alles betekenen. Misschien was ze psychisch ziek, of lichamelijk ziek. Jezus heeft haar genezen en uit dankbaarheid helpt zij nu op haar beurt Jezus. Ze trekt met hem mee, als één van de jongeren, daarmee vermoedelijk een normaal leven opgevend, waarin ze zou trouwen met een bekende in Magdala. Het hele romantische verhaal over haar en Jezus is allemaal later verzonnen. 

Het staat er niet. Het hoeft er ook niet te staan: het verhaal van Jezus en Maria Magdalena is het prachtige verhaal van een vriendschap: van een man die een vrouw geneest en een vrouw die hem steunt.

 

Er staat in alle evangeliën dat zij erbij was, aan het einde, bij de kruisiging, en bij het graf. Ze was trouw, loyaal, tot het einde. Ze stond daar, aan het einde van de droom. Het was een prachtige tijd geweest, vol wonderen, genezingen -haar eigen genezing-, een tijd vol stralend licht, vol idealen. Ze had het Koninkrijk van God mogen meebeleven. In dat koninkrijk waren mannen en vrouwen even gelijkwaardig geweest, was de macht van ziektes en demonen gebroken geweest. Er waren alleen maar genezen, vrije mensen, niet klein gehouden door anderen. Vol hoop en zin. Mirjam uit Magdala had een roeping gehad. Maar die was nu weg, afgebroken, door soldaten. Het was voorbij. Haar ideaal was met Jezus gestorven. Maar ze bleef trouw: ze kwam naar de rotsgraven toe om het dode lichaam te verzorgen.

 

Zo komt ze daar bij dat graf. Het is open, vreemd genoeg. Maar dat geeft haar geen hoop: 

ze is alleen maar in paniek. Ze gaat er van uit dat het lichaam van Jezus is meegenomen.

Ze holt naar Petrus en Johannes toe om dat hun te vertellen. Het enige wat haar nog met het Koninkrijk van God verbond, het lichaam van Jezus, is nu ook weg. Er is niks over. Ze holt terug en staat wanhopig bij de ingang van het graf. En dan breekt er iets bij haar en ze huilt, heel lang. Dat is het dieptepunt: die verlatenheid van Maria.

En stapje voor stapje, heel voorzichtig wordt ze daar uitgetild. Ze ziet twee stralend witte engelen zitten, bij de plek waar het lichaam gelegen had, maar ze herkent ze niet als engelen. Zij zijn de eersten die haar aanspreken, die vragen naar haar verdriet: Waarom huil je? Zo zoeken ze contact met haar, in haar verdriet. Dat is het eerste stapje. En zij antwoordt dat ze het lichaam van haar Heer zoekt. 

 

Maria kijkt om, het graf uit, en daar ziet ze Jezus in de tuin voor het graf staan. Ze herkent hem niet. Maria denkt dat het de tuinman is. In de tekening van Rembrandt die we nu nog even zien, is Jezus ook afgebeeld als tuinman. 

Ook hij spreekt haar aan in haar verdriet en vraagt naar haar. Hij gaat in op haar gevoelens en op waar ze mee bezig is: Waarom huil je? Wie zoek je? Dat is het tweede stapje.

En zij antwoordt -ze zegt het nu voor de derde keer: “waar is het lichaam? Ik wil het meenemen.” We zien op de tekening een potje met de geurige olie waarmee ze het lichaam wil gaan zalven.

 

En dan noemt hij haar bij name: Mirjam. Maria. En toen wist ze het. Toen begon ze door haar tranen heen te zien. Ze keert zich nu echt om. Haar hart keert zich om. Haar tranen worden een lach. De warmte keert terug. Ze wordt zichzelf weer, weggeroepen uit de wanhoop en het peilloze verdriet. 

Via kleine stapjes heeft Jezus Maria zichzelf en Hem doen vinden. De zoektocht van Maria is ten einde. Ze heeft de opgestane Heer ontmoet. En ze antwoordt: Rabboeni, mijn leermeester.

 

Gemeente, er zijn zo twee wonderen met Pasen, die samen één wonder vormen: dat is dat wonder van de opstanding van Jezus. Het prachtige wonder van het leven van God dat alle dood overwint. Van de overwinning van het Koninkrijk. Al blijft het soms donker, het Koninkrijk van God is aangebroken. 

En er is het wonder van de vertroosting van Maria: een wonder, dat denk ik veel mensen ook echt zo ervaren: dat er op de één of ander manier op de donkerste tijden van ons leven tekenen kunnen zijn van licht en warmte. Dat we aangeraakt kunnen worden, iets kunnen beleven, een engel zien, of een klein wonder meemaken, een mens, een teken in de natuur, die ons even optillen uit ons verdriet en ons helpen. Dat betekent niet dat we nu ineens verplicht blij moeten zijn. Maar het helpt ons er doorheen te komen en verder te gaan. Zo kan het wonder van de opstanding ook in ons eigen leven waar worden.

Laten we open blijven staan en ons omdraaien voor de stem die klinkt in ons leven, en die kan klinken zelfs in een verlaten tuin. De stem van Jezus, de Zoon van God, die ons optilt en kracht geeft. En die u en mij roept bij onze naam. 

Amen