Preek op zondag 16 januari door ds. Bert Kuipers

Dit bericht is verlopen op 2022-03-17

Exodus 33, 12-23 en Johannes 2, 1-12

 

Van alle dingen die voor de pandemie heel gewoon waren is dit misschien een van de makkelijkste slachtoffers van alle lockdowns gebleken: het feestje. Weet u wel, gewoon een verjaardag, gewoon bij iemand in huis, cadeautje mee, zoenen bij de deur, handen geven aan nieuwe gezichten, bij elkaar zitten, eten, drinken en vrolijk zijn, en nog weer eens een dikke zoen en knuf bij het weggaan. Het lijkt eeuwen geleden dat dit zo ging. Over grootsere feestjes durven we al helemaal niet te denken. Zelfs bij een uitvaart mag je niks en met niemand niks. 

Avondmaal is eigenlijk ook zo’n soort feestje. Het is een lijfelijk gebeuren, bewegelijk, met een hartelijke handdruk voor iedereen om je heen, dan brood van dezelfde schaal, drinken uit dezelfde beker, veel kerken wagen zich er niet meer aan. Te veel gedoe, weer een feestje in de ban. Of je moet partijen perspex kopen om een avondmaalsuitdeel-loket te bouwen en ziekenhuis tangetjes om brood uit te kunnen delen. 

Wij wagen het er toch op vandaag, zonder loket en zonder tangetje, heel geserreerd en behoedzaam hier in deze kerk en dat dan samen met alle anderen thuis, met brood en wijn ons aangereikt uit de kerk. Mooi dat de diakenen zich daar zo veel moeite hebben gegeven, echt gastvrouwen en -heren zijn het! 

En dat op Kanazondag! Een van die opmerkelijke zondagen in ons kerkelijk jaar. Je zou als voorganger op deze zondag elk jaar dezelfde preek kunnen houden, maar dat zit er dit jaar niet in. Alles wat bij avondmaal vieren hoort heeft dit jaar een veel intensere lading dan andere jaren. Misschien kunnen we het wel niet eens goed onder woorden brengen, wat het ons doet! Bovendien is de Exodus-lezing vandaag heel ongebruikelijk, daar komen we straks nog op terug. 

Dat verhaal van Kana is maar niet zo een verhaal van een bruiloft, waar Jezus heel toevallig ook bij is uitgenodigd. Na de werving van de eerste discipelen is dit het eerste openlijke optreden van Jezus. Er is een feestje en Jezus is er bij. En in vers 3 blijkt er al gebrek aan wijn te zijn. Die bruiloft staat, dat voel je direct, voor meer dan een feestje bij een huwelijkssluiting van een bruidspaar waar we verder eigenlijk niks van horen. 

De moeder van Jezus is er bij, dat horen we als eerste, en Jezus en zijn discipelen zijn ook uitgenodigd. Zij overvleugelen met hun aanwezigheid het bruidspaar. Want Jezus is niet zo maar een gast, hij lijkt eerder de bruidegom te zijn, en de discipelen de bruidsjonkers. 

En Maria? Maria, de moeder van Jezus is in beeld. Johannes weet, anders dan Lucas, niks over Maria en Jozef en het kind Jezus te vertellen. Hier is Maria ineens en ze neemt de regie ter hand. Ze weet van de noden in de keuken. Er is geen wijn! Doe er wat aan. Het feest dreigt te verschralen door tekort. 

Aan wie ligt dit? Aan de bruidegom? Had hij te scharrig ingekocht? Had hij misschien helemaal geen zin in zijn eigen trouwfeest? Of ligt het aan de gasten, die worden geacht hun bijdrage te leveren aan het feest en tenminste meenemen wat zij denken zelf te verteren – in Twente doen ze het nog net zo, maar dan niet in natura maar in een envelop. Zijn die bruiloftsgasten met lege handen aangekomen? Of met maar een zuinig enkel flesje? Hadden ze uiteindelijk al met al geen van allen idee van een echte bruiloft? Laten we maar geen avondmaal vieren, zo’n gedoe met die pandemie… jawel, zeiden de diakenen, we maken er een groot feest van, voorzichtig maar vorstelijk en genoeg voor iedereen…

En bedenk, wijn is niet alleen de drank die het feest vrolijk maakt, het verwijst ook naar het levende Woord, naar de Thora. De woorden die ons leven zin en richting geven, troost en inhoud. 

Maria weet er van en treedt handelend op. Vrouwen nemen niet zo vaak het initiatief in bijbelse tijden, dat zit niet in de cultuur. Dus valt haar gedrag op! Ze schuift haar zoon naar voren. In blind vertrouwen, want wat weet ze nou, in hoofdstuk 2, van wat hij vermag. Voor Maria is Jezus de hogepriester die zorgt voor genoeg wijn. Ze heeft al helemaal bedacht hoe het moet gaan, Jezus moet het feestje redden. 

Maar dat is Jezus allemaal te snel. Hij vindt Maria te bedillerig. ‘Wat is er tussen mij en tussen u?’ antwoordt hij. Klinkt een beetje raar voor een gesprek tussen een zoon en zijn moeder. Zelfs Maria kan niet over Jezus beschikken. ‘Mijn ure is nog niet gekomen’, bezweert hij. Daarmee slaat Jezus een enorme boog door het evangelie heen naar het slot van het verhaal. Hij verwijst naar het komende paasfeest. En hij legt een verbinding tussen de wijn die hier nodig is en die ook gaat komen en zijn eigen levensbloed. 

Om te voorzien in de nodige wijn herinnert Jezus zich de grote reinigingsvaten van twee of drie metreten. Dat is een inhoudsmaat die wij niet meer kennen. Gek, die dingen staan droog, ze moeten eerst gevuld worden met water. Ze zijn bedoeld om te functioneren bij de inkom van de gasten. Bedienden wassen dan hun voeten. Hadden de bedienden de vanzelfsprekende dienstverlening achterwege gelaten? Wie een beetje thuis is in het Evangelie van Johannes denkt dan aan wat straks komt, op de Witte Donderdag. Dan horen we dat Jezus de voeten van de discipelen wil wassen, tot schrik van Petrus, maar hij moet het wel aan zich laten gebeuren. 

Zaten alle gasten dus met vieze voeten en met een leeg glas aan tafel, wat voor een bruiloft is dit eigenlijk? Als die het icoon is van wat de mens in zijn en haar sociale veelkleurigheid te vieren heeft, dan geeft dat niet veel moed.

Jezus laat de vaten vullen, met water, zoals het hoort. We zien dat mooi afgebeeld op het schilderij uit Italië dat we al eerder zagen, het Aandachtsbeeld. Dan wordt van dat water geschept en aangeboden aan de leider van het feest. Wie houdt hier wie voor de gek?  Wat er gebeurd is met dat water, wie zal het zeggen, als het water is uitgeschonken blijkt het wijn te zijn. En dan ook nog eens wijn van die kwaliteit die beeldbepalend is geworden: iedereen zet eerst de goede wijn op en als er stevig gedronken is het bocht, want dat proeft toch niemand meer. Deze hebben ze voor het laatst bewaard. Aha, er was dus toch wel wijn, maar niet genoeg!

Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea, eindigt Johannes zijn relaas. En dan nu die andere lezing, over Mozes. God en Mozes hebben het goed samen. Er is een relatie ontstaan. En Mozes vindt genade in de ogen van God. Aanleiding voor Mozes om met God te onderhandelen: Hij is nu al zo lang met God samen opgelopen, hij wil wel eens een glimp zien van Gods heerlijkheid. Maar dat is voor God te gortig. Een mens overleeft het niet om Gods aangezicht, zijn shechina, te zien. Dat moet hij niet willen. God wil het goed met Mozes maken. Als God aan Mozes voorbijgaat, stelt God Mozes in een rotsholte, dekt hem af met zijn hand en gaat zo aan hem voorbij. Mozes mag God van achteren zien. Wat dat ook mag betekenen.

Waarom lezen we dat verhaal vandaag, bij het avondmaal? Dat avondmaal heeft bijna vanaf het begin dat christenen dat vieren aanleiding gegeven tot discussie. Met als vraag: wat merken we van Gods aanwezigheid, in brood en in wijn? Is hij er echt in aanwezig, of bij wijze van spreken? Een geding ook in de oecumene, waardoor we vergeleken met dertig jaar geleden weer helemaal terug bij af zijn. 

Het gaat mis als we denken God te kunnen zien, vatten, begrijpen, in onze macht kunnen krijgen, kunnen proeven. En dat het ambt en de kerk daar de garantie van zouden zijn. Maar zo zit het natuurlijk niet. 

Wat we van God te zien of te voelen of te proeven krijgen is net als in Exodus 33. In het voorbij gaan van God. Terwijl hij met zijn hand onze ogen en andere zintuigen afdekt. Meer kunnen we niet aan, meer moeten we ook niet willen. Het is meer dan genoeg. In het brood en in de wijn proeven we zijn aanwezigheid.