Preek n.a.v. Micha 6 op zondag 15 december 2019 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2020-02-14

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Daar sta je dan. De scherven van mislukking in je handen. De brokstukken van verbroken relaties voor je voeten. Op de puinhopen van wat eens je droomhuis was. Daar sta je dan, alles is je uit handen geslagen. Je weet niet hoe het verder moet. En waar is God in je gebroken wereld?

Micha zet zijn volk in de beklaagdenbank. Wat hebben jullie gedaan met het beloofde land? Kennen jullie het woord trouw nog? Trouw aan de Eeuwige en aan je naaste? Weet je nog wat het betekent om te leven in een land van melk en honing? Wat hebben jullie gedaan voor de weduwe en de wees binnen je poorten? Wat hebben jullie gedaan met de zegen van de Eeuwige? Het zijn harde en scherpe woorden die klinken uit Micha’s mond. Sterker nog, die hij spreekt in naam van God. Het zijn woorden die je waarschijnlijk liever niet wil horen.

In het gelezen gedeelte wordt het beeld van een rechtszaak opgeroepen. Probeer de tekst zo eens voor u te zien. Micha staat als aanklager namens God zelf voor zijn volk. Zijn we de toeschouwers of stiekem toch de aangeklaagden?

De enige getuigen die nog beschikbaar blijken zijn de onwrikbare bergen en de heuvels. Ze staan en kijken naar wat er gebeurt. De hele aarde wordt als getuige opgeroepen in dit rechtsgeding.

Waaruit bestaat de aanklacht? En is dit eigenlijk wel een aanklacht? Dit moment waarop God bij zichzelf te rade gaat en zich afvraagt waar de relatie is stukgelopen? Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je gekweld? Voor de geoefende kerkgangers zijn dit geen onbekende woorden. Ze klinken in allerlei variaties op Goede Vrijdag, als beklag Gods. Het is een moeilijke tekst, temeer daar deze woorden te vaak zijn misbruikt om juist het joodse volk aan de schandpaal te nagelen, terwijl ze bedoeld zijn als woorden voor alle hoorders, als kritische spiegel voor ons gedrag. Wat heb je gedaan met al het goede dat je hebt ontvangen? Waar is het mis gegaan tussen God en mensen?

In het gedeelte dat we lazen worden drie momenten aangehaald, waarin God naar zijn mensen omzag en hen de ruimte gaf om te leven. Drie kernmomenten uit de geschiedenis van zijn volk. De bevrijding uit Egypte, de doortocht waarbij de vloek werd gekeerd tot een zegen en de intocht in het beloofde land, waar twaalf stenen worden opgericht ter herinnering aan de tocht die achter hen lag.

God vraagt: ‘Waarin ben ik tekort geschoten? Had ik iets anders moeten doen?’ Je kunt deze zinnen op twee manieren horen. Als die van de versmade liefde die in bitterheid en teleurstelling reageert, of als die van de zoekende liefde, die herinnert aan wat er was en met verdriet kijkt naar wat verloren ging. Wat is er met ons gebeurd? Waar zijn we elkaar kwijt geraakt?

Het volk dat is aangeklaagd reageert met oplossingen. Dat gaat vaker zo in religieuze omstandigheden. Ik geef aan God in de hoop dat hij mij geeft wat ik vraag. Moet ik meer brandoffers brengen? Duizenden rammen, olie stromend door tienduizend beken? Moet ik geweldige hoeveelheden offers brengen om de Eeuwige weer gunstig te stemmen? Moet ik mijn eerstgeborene, mijn toekomst wijden aan hem? Moet ik nog een stap verder gaan? Moet ik de hele wereld redden? Wat moet ik doen? Is het ooit genoeg om uw liefde te kopen? Moet ik ver boven mezelf uitreiken om uw goedkeuring te verkrijgen? Wat heb je nodig, God, om de relatie te herstellen?

Maar zo wil God geen god zijn. Hij is van meet af aan gericht op de relatie met zijn mensen. Zijn liefde ging aan ons vooraf. Was er al, toen we er nog niet waren. In een paar zinnen volgt het hart van de profetie. Het hart van God. Een weg die begaanbaar is voor mensen toen en nu. Een weg die ons uitnodigt op stap te gaan, in alle rust die weg te zoeken.

Er is jou mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil:

niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.

of zoals de Naardense Bijbel de laatste regel vertaalt:

recht doen, vriendschap liefhebben en ootmoedig wandelen met je God. [1]

Zo eenvoudig kan het zijn!

Recht doen. Dat is niet hetzelfde als een ieder geven wat hem of haar toekomt. Het gaat er om dat er recht is voor de weduwe, de wees en de vreemdeling, dat mensen levensruimte krijgen, een plek onder de zon, ongeacht wie ze zijn. Je hoeft niet de hele wereld te redden, maar voor wie er op je weg komt mag je rechtvaardig zijn. Recht doen is net dat onsje meer geven. Net wat verder gaan dan van je verwacht mag worden.

De vriendschap en de trouw liefhebben. Het uithouden met elkaar ook als het moeilijk is en niet langer vanzelfsprekend. Trouw zijn kan pijn doen, je kunt er aan slijten, je kunt er teleurgesteld in raken en gekwetst. Maar wat als we de vriendschap en de liefde niet meer liefhebben, wat als we niet bereid zijn te slijten aan elkaar? Wat als we elkaar alleen vasthouden als dat in ons voordeel is? Trouw heeft een lange adem, leert ons volhouden, helpt ons bruggen te bouwen. Johannes de Doper wist hoe trouw kon worden aangevochten, toen hij zich in de gevangenis bevond. Ben jij het? Of hebben we een ander te verwachten, zegt hij via zijn leerlingen tegen Jezus. Wat als die ander zo anders is dan jij dacht, als die gezalfde anders handelt dan jij droomde. Kun je hem dan trouw blijven?

Tenslotte: ootmoedig wandelen met je God. Ootmoedig is zo’n oud woord dat de meesten van ons niet dagelijks zullen gebruiken. Het heeft iets van nederigheid en bescheidenheid in zich. Niet de meest gewaardeerde eigenschappen in onze maatschappij. Bescheiden wandelen met je God. Gewoon samen op pad gaan. Ik vind er een ongelofelijke intimiteit uit spreken. Ik zie het bijna voor me. De stappen die zich aanpassen aan elkaars tempo, ik hoor het rustig gevoerde gesprek, de herinneringen die worden opgehaald, de verhalen die worden verteld. De herinneringen aan bevrijding en een nieuw land. We wijzen elkaar op de prachtige vergezichten en dromen van een wereld waar de oorlog niet meer wordt geleerd. Zo nu en dan wordt me gevraagd: Wat is jouw rol in dit alles? Wat kun jij doen? En ik blijk tot meer in staat dan ik dacht. Zo nu en dan word ik gemaand los te laten wat te groot voor mij is en te leven vanuit het vertrouwen in mijn reisgenoot.

Geloven blijkt eenvoudiger dan gedacht. Het gaat om op weg gaan, in bescheidenheid een spoor trekken, doen wat je hand vindt om te doen. Eigenlijk zoals ik het aan de kinderen liet zien. Het licht dat je ontvangt in je opnemen en uitstralen als het donker is. Ontvangen en uitstralen. Je hoeft het licht zelf niet te zijn, slechts de weerspiegeling als de nacht valt. Het mag ons bescheiden maken, maar niet minder ernstig. Wandelend met je God, op weg naar een beloofd land. Hier en daar zien we er al sporen van. We wijzen elkaar erop, het helpt ons om verder te gaan, om er voor elkaar te zijn. Hier en daar leggen we een tuintje aan, zorgen we voor een oase, zodat we het volhouden, zodat we verder kunnen. Wandelend, niet rennend, of vluchtend, maar vol vertrouwen onderweg. Wie wandelt met de Eeuwige is overal thuis en niet te breken. Met zo’n reisgenoot leven we het licht tegemoet. Vandaag en alle dagen die komen.

Amen.

 

[1] Naardense bijbel, Skandalon 2008. Micha 6,8b