Schikking voor de vijfde zondag in de Veertigdagentijd

Vijfde zondag van de Veertigdagentijd

3 april 2022

 

Lezing: Lucas 20: 9-19

 

 

Een derde gelijkenis in deze Veertigdagentijd. Jezus gebruikt het beeld van een man met een wijngaard. De man gaat op reis en verpacht de wijngaard aan een aantal wijnbouwers. Op enig moment wil de man de vruchten van zijn investering zien en stuurt tot tweemaal toe een knecht om het geld op te halen. Nadat beide knechten zijn afgeranseld, stuurt de eigenaar zijn zoon.

Je zou kunnen zeggen: daarmee stuurt hij zijn meest nabije. Maar de zoon wacht een afschuwelijke ontvangst en moet zijn komst met de dood bekopen. Met het oog op de context waarin Lucas 20 staat is het helder dat Jezus hier op zichzelf doelt. Op weg naar Jeruzalem wordt steeds duidelijker wat Jezus staat te wachten. De manier waarop Jezus er nu al woorden aan geeft en vooruitziet op wat komen gaat, doet je beseffen dat hier iemand spreekt die regie heeft over de situatie. Jezus weet wat er gaat komen, maar ontwijkt de situatie niet.

Zo wordt Lucas 20 een inkijkje op de weg die Jezus gaat om de toekomst te openen.

 

Kernwoorden: wijngaard - afwijzing - het lijden tegemoet

 

Uitwerking symbolische schikking

 

In deze lezing staat het toekomstige lijden centraal op twee manieren, een verwijzing naar het lijden van Jezus en de tekst uit Johannes 15: “Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als jullie in Mij blijven en Ik blijf in jullie, brengen jullie veel vrucht voort. Want zonder Mij kunnen jullie niets doen.” De rank en de druif horen bij elkaar, evenals het werken in de wijngaard bijdraagt aan deze verbinding.

 

Meditatieve tekst

 

Etty Hillesum, een jonge joodse vrouw, was zich in 1942 ten volle bewust van het lot dat haar wachtte. In haar dagboek Het verstoorde leven schrijft ze aangrijpend prachtig over aanvaarding en het goede blijven zoeken in een steeds vijandigere omgeving. Het blijven zien van de ander als mens is één van haar sleutels. Menselijkheid te midden van ontmenselijking. ‘En al zou er nog maar één fatsoenlijke Duitser bestaan, dan zou die het waard zijn in bescherming genomen te worden tegen de hele barbaarse bende en om die éne fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat mogen uitgieten over een geheel volk.’