Preek zondag 13 december 2020 door ds. Gerrit van de Kamp

Dit bericht is verlopen op 2021-02-11

Over het evangelie van de zondag: Johannes 3, 22-30

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

In de tijd voor kerst haal ik graag het Weihnachtsoratorium van Bach tevoorschijn. In een serie van zes cantates worden teksten uit de evangeliën zingend gereciteerd en omlijst met koren, recitatieven en aria’s. Meteen na het overweldigende openingskoor zingt de alt: ‘Nun wird mein liebster Bräutigam (…) einmal geboren werden.’ De komst van het kerstkind wordt bezongen als het komen van een bruidegom. En de eerste aria is een oproep aan Sion zich als bruid te tooien voor deze bruidegom en zich er met teder verlangen op te verheugen deze schoonste, deze liefste bruidegom spoedig te zullen zien. Het beeld van Jezus als de komende bruidegom is één van de vele beelden waarmee het Christuskind bezongen wordt.

Het is misschien niet het eerste beeld dat bij óns opkomt, nu we het Kerstfeest tegemoet gaan. Het is wel een beeld dat ons aangereikt wordt in de evangelielezing van deze zondag. Maar ik loop op de dingen vooruit. Net als vorige week in het evangelie van de tweede zondag van de Advent lezen we vandaag over Johannes de Doper. Vorige week lag immers Johannes 1, 19-28 op de lezenaar. 

Opnieuw is de verhouding van Johannes en Jezus aan de orde. Wat zegt Johannes over Jezus? Het vertrekpunt van het verhaal in Johannes 3 is de dooppraktijk van Jezus en zijn leerlingen. Jezus is – vertelt het evangelie – in Judea. Daar verblijft hij een tijdje en net als Johannes doopt Hij mensen. Hoewel, of Jezus zelf ook mensen doopte, staat ter discussie, want later lezen we in hoofdstuk 4 (vers 2): ‘Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat.’ Dat kan natuurlijk gewoon betekenen wat er staat dat Jezus echt niet doopte, maar het kan ook een latere toevoeging zijn, omdat mensen er aanstoot aan namen dat Jezus zelf zou gedoopt hebben. Je kunt wel begrijpen dat mensen er moeite mee hadden dat Jezus zelf gedoopt heeft, want daarmee zou hij zo maar op één lijn gezet kunnen worden met Johannes de Doper. 

Hoe het ook zij, er is nog meer onzeker. We lezen dat Johannes doopt in Enon, dichtbij Salim. Maar we weten eigenlijk niet of de plaats die hier genoemd wordt, een plek is die je op de kaart kunt aanwijzen, of dat het een symbolische naam is. Daarom weten we ook niet of ze in de buurt van elkaar doopten of op wat grotere afstand. In ieder geval ontstaat er discussie tussen de leerlingen van Johannes en een Jood die niet bij name genoemd wordt, over de betekenis van het reinigingsritueel. Waarschijnlijk is het woord reiniging aanduiding van de doop van Johannes, maar het kan ook slaan op andere vormen van rituele onderdompeling die het Jodendom kende. En misschien is gelet op de reactie van de leerlingen van Johannes ook de betekenis van de doop door Jezus en zijn leerlingen onderwerp van gesprek. De precieze vraag wordt niet verteld. Wel is het de aanleiding voor het volgende.

De leerlingen van Johannes gaan naar hem toe. Ze voelen zich blijkbaar in het nauw gebracht, want ze zeggen: ‘Rabbi, de man die bij u aan de overkant van de Jordaan was, over wie u een getuigenis afgelegd hebt, is aan het dopen en iedereen gaat naar hem toe!’[1] Johannes’ leerlingen hebben last van de concurrentie. Dat er in de vroege kerk werkelijk zo iets geweest is als een concurrentie tussen volgelingen van Jezus en van Johannes de Doper, staat wel vast. 

Het blijkt ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament. Vandaar dat de evangeliën er alles aan doen om de verhoudingen zuiver te stellen. Van belang is natuurlijk wat Johannes de Doper er zelf van gevonden heeft. En dat schrijft het evangelie hier op. Het is eigenlijk heel eenvoudig, zo lijkt Johannes de Doper te zeggen. Als Jezus meer mensen krijgt die hem volgen dan Johannes, is dat Gods werk, want: ‘Een mens kan alleen ontvangen wat hem door de hemel gegeven wordt.’[2] De leerlingen van Johannes de Doper moeten er vrede mee hebben dat de beweging rond Johannes de Doper een aflopende zaak is. Of dat in de praktijk ook zo gladjes verlopen is, is daar niet mee gezegd.

En dan volgt een aantal uitspraken van Johannes die min of meer herhalen wat we ook al vorige week gelezen hebben in hoofdstuk 1. Iemand spreekt in zijn commentaar op dit gedeelte van een herhalingscursus. In hoofdstuk 1 zegt Johannes: ‘Ik ben niet de Messias’ en hier zegt hij: ‘Jullie kunnen van mij getuigen dat ik gezegd heb: “Ik ben de Messias niet, maar ik ben voor hem uitgezonden”.’[3] In hoofdstuk 1 noemt Johannes Jezus ‘Hij die na mij komt’: ‘Hij is het over wie ik zei: “Na mij komt iemand die meer is dan ik, want hij was er vóór mij”.’[4] Nu zegt hij dat hij voor hem, de Messias, is uitgezonden.

Waar de uitleg tot nu toe op neer komt is dat op deze manier de posities van Johannes de Doper en Jezus duidelijk worden. Voor ons is dat niet zoveel nieuws. Want wij zijn daar vertrouwd mee. Eerst Johannes de Doper als Voorloper en dan Jezus als dé Messias. In de vroege kerk is dat wel belangrijk geweest, want we weten uit andere bronnen dat er lange tijd volgelingen bleven bestaan van Johannes de Doper die niet wilden weten van Jezus als belangrijker dan Johannes. Maar ook dat is voor ons nauwelijks meer dan een wetenswaardigheid.

Toch is Johannes 3 niet alleen herhaling van zetten. Er komt hier een beeld bij. Johannes de Doper vergelijkt zichzelf met de vriend van de bruidegom. Hij doelt hiermee op een bekende figuur uit het joodse huwelijksceremonieel. De vriend van de bruidegom is de man die tot taak had op te treden als agent van de bruidegom. Hij is degene die gaat werven om de hand van de bruid. Hij voert de onderhandelingen tussen de families. Hij treedt tijdens de bruidstijd op als bemiddelaar van de verloofden. Hij leidt de ceremoniën bij de bruiloft. 

Het is heel opvallend dat Johannes hier zegt de ‘best man’ te zijn voor Jezus. Op de achtergrond staat de uit het Oude Testament bekende beeldspraak over de verhouding van de Eeuwige zelf en zijn volk als een huwelijk. Sinds de profeten van de 8e eeuw gold het Joodse volk in zijn geheel als de bruid die met God gehuwd is. En vooral Mozes wordt door de rabbijnen gezien als de bruidsbemiddelaar bij uitstek.

In het Nieuwe Testament wordt deze beeldspraak overgenomen en is Jezus de bruidegom. Het eerste wonder waarover dit evangelie spreekt als een teken van de heerlijkheid van Jezus is de bruiloft te Kana. De Eeuwige zelf is in de Messias zijn volk nabij gekomen om het als zijn bruid te werven. Het verbond wordt opnieuw gesloten en verzegeld. 

Johannes de Doper tekent zich als vriend van de bruidegom, die gereed staat en luistert of hij de stem van de bruidegom reeds hoort. En als hij hem hoort, verheugt hij zich. In vers 29 lezen we als woord van Johannes: ‘Dat vervult mij met grote vreugde.’ De vertaling van 1951 vertaalde letterlijker: ‘Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld.’ Dat laat nog duidelijker uitkomen dat het nú werkelijk zo ver is: de bruidegom is gekomen. De taak van de ceremoniemeester is volbracht. Straks zal Herodes Johannes de Doper in de gevangenis zetten, maar dat kan niet veranderen wat er gebeurd is. De bruidegom is gekomen. Daarom eindigt het evangelie van deze zondag met de woorden: ‘Hij moet groter worden en ik kleiner.’[5]

Dan kom ik terug op waar ik de preek mee begon. Kunnen wij iets met de vroomheid van de tijd van Bach die zozeer op Jezus gericht was? Kunnen we iets met de bruidsmystiek uit dit fragment in Johannes 3? Johannes wijst Jezus aan en doet zelf een stap terug. We worden als gemeente van Christus bepaald bij wat het belangrijkste is.

 

In de Advent is de boodschap: ‘Verblijd u, want de Heer is zeer nabij, de Heer is zeer nabij en Hij bevrijdt u.’[1]Dat ademt een vroomheid waar ik een ogenblik met u bij wil stil staan. Ik denk wel eens dat wij soms met de beste bedoelingen vóór Jezus gaan staan, anderen en onszelf het zicht op hem benemen. Dat begint vaak met ons als gemeenschap, als kerk. We willen als gemeente iets betekenen, vooral voor anderen. Daar spannen we ons ook voor in. We verzinnen van alles en nog wat: als kerkenraad om de eigen leden te binden aan de kerk.  We bedenken plannen om mensen de relevantie van de boodschap op het hart te binden, maar vergeten wel eens dat het om Jezus Christus gaat. Misschien moeten we wel gewoon bij Johannes in de leer gaan. Het gaat om de Heer. De kerk is een gemeente die biddend de komst van de Heer tegemoet ziet. 

De kerk is bruid van de Heer. Dat bepaalt haar identiteit. En iedereen die iets voor de kerk wil betekenen, of iets bedenkt om haar te redden, mag zichzelf nooit schuiven tussen de bruid en haar bruidegom. Wie in de kerk werkt, kan nog heel veel leren van Johannes. 

En ook voor onszelf, in ons eigen geloof, is het misschien goed om ons in het licht van het naderend kerstfeest te bezinnen op de vraag wat Jezus voor ons betekent. Hij zoekt ons op. Hij werft ons als zijn bruid. Hij zoekt onderdak. Hij wil bij ons wonen. Ons leven van binnenuit veranderen. Omvormen naar zijn beeld.

Rond dit kerstfeest kan er veel niet. Geen volle kerk. Je moet de drukte van de winkelstraten vermijden. Je moet vrienden van familie op afstand houden, je wordt op jezelf teruggeworpen. Maar juist dan is er misschien een nieuwe ruimte, als een nieuwe kans. Je hebt een kans om Jezus te ontmoeten, Hem toe te laten in je leven. Dan wordt Hij groter en wij zelf kleiner, maar daar groeien we dan toch aan.

Geloofd zij Jezus Christus in eeuwigheid!

amen

 

[1] Lied 450 : 1 (naar de naam van de zondag: Gaudete)

 

[1] Johannes 3, 26

[2] Johannes 3, 27

[3] Johannes 1, 20 en 3, 28

[4] Johannes 1, 30

[5] Johannes 3, 30