Preek op zondag 6 juni 2021 door ds. Hedda Klip over Markus 3

Dit bericht is verlopen op 2021-08-06

Broeders en zusters,

Ik dacht ik begin deze dienst maar eens met deze ouderwetse woorden, die vroeger vaker door dominees gesproken werden aan het begin van hun preek: broeders en zusters.

En om te beginnen wil ik u een vraag stellen: voelt deze gemeente als familie?

Wie zegt daarop: ja!?.........

Ik kan nu niet op de schermen thuis kijken, maar neem aan dat sommigen van u ja knikken. Anderen misschien…nou, een beetje…of: nee. Familie is toch anders. Zijn de gereformeerden die in uw buurt wonen u even dierbaar als familieleden? Lastige vraag, want het hangt ook van uw familie af. Niet iedereen is gezegend met een goede familie. Laten we eerlijk zijn: voor sommige mensen is de familie meer een last dan een lust. Contact -als het er al is- is er meer uit plichtsgevoel dan omdat het wat brengt.

Het kan ook gebeuren dat je nauwelijks familie overhebt. Bij het ouder worden verlies je de mensen van de generatie boven je en van de eigen generatie. Dan is een goede gemeente een zegen. Een gemeente die als een warme familie om je heen staat en met je meeleeft op goede en slechte dagen.

De vraag is natuurlijk: is deze gemeente in De Ark zo’n familie? Hoe ervaart u dat? Kun je in de gemeente jezelf zijn, spreken over de diepste drijfveren, over je geloof, over wat jij voor jou als de zin van het leven ziet? Kun je dat allemaal kwijt? Kun je geloof uitzingen? Of moet je je voortdurend inhouden en je aanpassen?

In de voorbereiding van de kerkdienst hebben we over deze vragen gesproken met de mensen van het team Een Levende Gemeente Beweegt. Zij hopen dat u onderling ook over deze dingen spreekt en vanuit uw hart antwoord geeft op de vragen. Wat wil je, wat wilt u, wat is voor jou de ideale kerk, gemeente?

Jezus zegt dat een gemeente zelfs meer is dan familie: Iedereen die de wil van God doet, is mijn broer en zuster en moeder. Jezus had wel een ondersteunende familie: zijn moeder bleef bij hem tot het bittere eind. Zijn broer werd een belangrijk leider in de vroege kerk. Maar toch merk je die spanning in de evangeliën tussen hem en zijn familie. In Markus 3:21 wordt er zelfs gesproken over dwang. In vers 20 staat de inleiding: “Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten.” In vers 21 reageert dan zijn familie hierop: “Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hem had hij zijn verstand verloren.” Hij blijft voor zijn familie toch een kind, niet de zoon van God. Ze denken -en dat hoort ook bij familie, laten we wel wezen-  dat ze het beter weten dan hijzelf. Ze kennen hem heel goed en denken precies te weten wat hij nodig heeft. En zijn moeder maakte zich waarschijnlijk bezorgd dat hij niet goed at. Dat doen moeders, vooral ten aanzien van zonen. Dochters kunnen vaak redelijk goed voor zichzelf zorgen. Ik maak me als moeder ook wel eens ongerust over het eetpatroon van mijn zoon op zijn studentenkamer.

Jezus’ familie ziet hem ook in dit soort hele menselijke categorieën. Wij zien hem over al die eeuwen heen anders. Dat menselijke dat duwt Jezus van zich af. Als ik de evangeliën goed begrijp, dan zie ik dat hij zijn eigen familie niet afwijst als mensen, maar wel hun bemoeizucht stopt. Hij moet zijn weg gaan, en die is in nieuwe verbanden. In het verband van de leerlingen, die grote groepen mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die hem overal volgen. Dat is zijn familie: voor hen wil hij leven en sterven. “Iedereen die de wil van God doet, is mijn broer en zuster en moeder.”

Dat hebben we in de christelijke gemeente opgepakt. U herinnert u de tijd dat we het hadden over broeder Jan en zuster Erica binnen de gemeente. In sommige christelijke gemeentes worden die woorden nog steeds gebruikt. Wij ervaren dat als wat ouderwets, denk ik. We gebruiken gewoon voornamen. Maar de ideale gemeente is voor ons nog steeds een familie. Die meeleeft, kaarten stuurt, en in staat is elkaar praktisch te helpen, als het nodig is. Evangelische gemeentes zijn in dat laatste soms nog beter: die zetten inderdaad een systeem op van praktische hulp voor elkaar, als dat nodig is. Wij hebben het wel een beetje, binnen de PKN, maar niet altijd voldoende.

Binnen die gemeente als familie proberen we eensgezind te zijn, terwijl we natuurlijk niet allemaal dezelfde opvattingen hebben. Hoeveel ruimte geven we elkaar? Aan de andere kant: wat is het mooi om in de gemeente een groep mensen te hebben die allemaal anders zijn.

Die niet allemaal dezelfde leeftijd en interesses hebben, zoals onze vrienden, die niet allemaal hetzelfde beroep hebben zoals onze collega’s, die allemaal vrolijk anders zijn. De kerk is geen politiek partij van mensen die het met elkaar eens zijn. Gelukkig niet.

Beste mensen, broeders en zusters, die christelijke familie is toch fantastisch. Het geeft ons over de hele wereld direct contacten, familieleden. Waar we ook wonen, we kunnen ons aansluiten bij een christelijke gemeente. En dan horen we ineens bij een groep mensen die om je heen staan als familie. Dat is een enorme zegen.

Als wij in Kameroen autopech hadden -dat gebeurde vaak- klopten we gewoon aan bij de plaatselijke dominee en konden we mee-eten en logeren. Dat is niet iets typisch Afrikaans, dat gebeurt in Nederland ook. Bij autopech bellen we weliswaar de ANWB, maar ook in Nederland openen gemeenteleden hun deuren voor andere gemeenteleden. Want de gemeenteleden dat zijn onze broers en zussen. Het is familie.

We zijn allemaal de familie van Jezus.

Amen.