Preek op zondag 5 september door Ruben Vlot, theoloog

Dit bericht is verlopen op 2021-11-08

Gemeente van onze Jezus Christus, 

 

‘Gij, die koning zijt, dit en dat, wat niet al, 

ja ja, kom er eens om, 

 

Gij weet waarom het is, ik niet. 

Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? 

 

Het zijn de dichtregels uit het het bekende gedicht van Gerard Reve. Maar het zouden misschien ook zomaar uw gedachten kunnen zijn, of mijn gedachten. Tussen de mooie geloofswoorden van herschepping, opstaan uit de dood, nieuw leven, Koninkrijk van God en de realiteit die krant en televisie ons laten zien lijkt soms een onoverbrugbare kloof te zijn ontstaan. De wereld staat in brand, op sommige plekken letterlijk. Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? 

 

Ik neem u even mee naar een moment toen ik door de straten van een van de miljoenensteden van Zuid-Azië liep. Ik was hier voor mijn werk bij International Justice Mission. Ik maakte van dichtbij mee hoe minderjarige meisjes bevrijd worden uit bordelen en private huizen. Meisjes die hier dagelijks worden misbruikt en verkracht.

Ondanks deze rauwe realiteit, herinner ik me vooral de vreugde en het enthousiasme van de eerste paar dagen van onze reis. Het is onbeschrijfelijk mooi om te dansen en spelen met meisjes, enkelen slechts acht jaar oud, die weer kunnen opgroeien in vrijheid. Ik herinner me nog mijn gesprekje met Lisa. We praatten over haar favoriete tienerboek en haar dromen voor de toekomst.

 

De vreugde veranderde op de laatste dag. Samen met undercovers en beveiligers trokken we de rosse buurt in. Hier gebeurde ‘het’ allemaal. Het gebied ligt tegen een grote beroemde Hindoeïstische tempel aan. Bezoekers kunnen zich, naast het brengen van offers en gebeden, ook beschermen tegen de woede van de goden door seks te hebben met (minderjarige) meisjes. Tempelprostitutie. Hoe jonger de meisjes, hoe sterker de bescherming.

 

Met de stroom van mensen laat ik mij meevoeren door de tempel. Mijn voeten plakken aan de vloer door het vele bloed van de offerdieren. Aan het einde van de tempelgang kom ik op een groot plein terecht. Hier ligt een rij met doodzieke mensen op de grond. Mijn beveiliger vertelt dat deze mensen stervende zijn. Ze liggen hier in de hoop dat de Zusters van Moeder Theresa hen zullen opnemen en verzorgen, zodat ze enigszins waardig kunnen sterven.

 

Toen ik opkeek en iets verder de wijk inliep, zag ik ze langs de kant van de weg staan: jonge vrouwen, vaak met kleine meisjes aan de hand. Er werd onderhandeld. Samen met de mannen die zojuist nog in de tempel waren, verdwenen de vrouwen en meisjes de gebouwen in. Ik stond verstijfd. Al het enthousiasme en de vreugde van de eerste dagen in een klap volledig verdwenen.

 

Kijk, het is niet moeilijk om God te herkennen in een bevrijding of een liefdevol nazorgprogramma. Je ziet Hem al snel in een dansend meisje dat eindelijk weer vrij is. Maar waar was Hij nu? Ik zag Hem niet, ik voelde Hem niet en ik herkende Hem niet.

 

‘Gij, die koning zijt, dit en dat, wat niet al, 

ja ja, kom er eens om, 

 

Gij weet waarom het is, ik niet. 

Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? 

 

Verward en boos begon ik terug te lopen, totdat ik omhoogkeek en, boven op een groot wit gebouw dat tegen de tempel aanstond, deze woorden zag staan: I thirst. 

 

Te midden van het palet van al die duizenden goden die werden gevreesd en voorzien van eten, drinken en andere geschenken, waren daar de woorden van Jezus. Ik heb dorst.

 

Opeens was het me duidelijk. Je hebt goden, mensen ook trouwens, die vragen en je hebt goden die geven. Ze geven zoveel dat ze er dorst van krijgen.

Waar Hij was? Hij was opeens overal. Ik zag Hem in de mensen die lagen te sterven op de grond. Over mijn schouder terugkijkend zag ik Hem onderhandelen met een nieuwe klant. Hij was het kleine meisje dat daar stond.

Ik keek weer omhoog. Nog nooit zijn woorden zo binnen gekomen als deze drie. Ik heb dorst.

 

De Almachtige God, de Schepper van het universum. Hij heeft dorst. Hij vraagt niet, Hij geeft. Hij komt tot ons in de schoonheid en onschuld van een kind om ons iets te leren over een Koninkrijk van vrede, vreugde en gerechtigheid. Maar Hij wordt misbruikt. 

 

Hij verschijnt in ieder mens als beelddrager van God, maar ligt te sterven op de straat.

 

Leeg gegeven. Opgebruikt.

 

De vraag is niet ‘Waar is God?’ Hij is er. Hij is de grote Ik zal er Zijn. Hij is er. Temidden van de pijn en het verdriet van deze wereld. Hij is er. Juist daar. De vraag is niet ‘Waar is God?’, de pijnlijke vraag die ons al vanaf de derde bladzijde van de Bijbel keer op keer gesteld wordt is ‘Mens waar ben jij’? 

 

De lezing van Jesaja 58 schetste ons zojuist het beeld van een gefrusteerd volk, worstelend met de vraag ‘Waar is God’. ‘Waarom ziet u niet dat wij vasten en merkt u niet op dat wij ons onthouden’? Here God, aan ons ligt het niet, maar waar bent U? We merken niets van Uw aanwezigheid! God spreekt terug in dit gedeelte, wil je iets van Mij ervaren? Verleg je focus dan! Jullie zijn met de verkeerde dingen bezig waarin je Mij denkt te vinden, maar niets is minder waar. Dit is wat ik wil…..lezen Jesaja 58 6-11

 

Paulus schrijft: ‘De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn.’ 

 

Mens waar ben jij?

 

Amen