Preek op zondag 22 november door ds. Bert Kuipers

Dit bericht is verlopen op 2021-01-21

Alles is vandaag anders dan vorig jaar. Ook bij deze viering waarin we onze overledenen gedenken. Alles is vandaag anders, een ingehuurde dominee, uw eigen predikant is er vandaag wel bij, maar dit keer als gewoon betrokken gemeentelid met haar eigen verlies en herinnering.

            Alles is anders, omdat dat corona-drama ons anders heeft gemaakt. We weten ons kwetsbaar, hoe zit het met onze veiligheid, we moeten omgaan met onze angst voor leegte en eenzaamheid. En we willen het toch wel een beetje goed hebben met elkaar.

En hoe moet dat dan met deze viering. Elk jaar houden we deze viering, de gedachtenis van de gestorvenen. Sommige kerken doen dat rond Allerzielen, anderen op de laatste zondag voor Advent. De inhoud is hetzelfde: we denken aan onze overledenen, van dit jaar, maar ook nog van daarvoor, want die doden blijven bij ons.

Maar dit jaar is het anders. Omdat de dood ineens zo’n regelmatige gast was en is in ons leven. Om ons heen en in ons hart. En we mogen dus maar met een paar handenvol mensen bij elkaar komen. De rest zit thuis.   

In maart en april, bij die eerste golf, maar nu ook weer, werd en wordt elke dag het aantal gestorvenen geteld. De ene dag wat meer, dan gelukkig wat minder. Het is steeds een getal. Zodra je doden gaat tellen is het mis, dan missen ze een naam, een gezicht, een verhaal. Het lijkt op oorlog. En wat een drama als bij een begrafenis of crematie er nauwelijks iemand bij aanwezig mag zijn. Uitvaartleiders die zich in het zweet moesten werken. Vlug, vlug, alsof je in oorlogsgebied leeft. 

Zelfs als het kabinet het aantal opschaalt – ook zo’n woord dat we vroeger nooit gebruikten – het aantal mensen dat bij een gewone begrafenis mag zijn, klinkt dat als oorlogstaal. Twintig, nou vooruit dertig dan, om een heel leven samen mee te gedenken in de kerk, de aula of het crematorium. 

Kortom, hoe meer de dood zich breed maakt des te meer komen de levenden en de doden in de knel. Ook hier: vlug, vlug, er is nog zo veel meer te doen, geen laatste aai over het afkoelend gezicht. De kist moet direct dicht.

 

Daarom is het goed dat we vandaag stil staan bij onze gestorvenen. Met het kaarsen-ritueel. Dat is dit jaar hier ook weer versoberd omwille van corona. 

Toch zetten we met elke kaars en de bijbehorende naam en plein public de schijnwerpers op die ene man, die ene vrouw, die we afgelopen jaar hebben moeten afgeven. 

Ze zijn natuurlijk nog lang niet uit ons leven, maar vanmorgen zijn ze ook hier in ons midden, hier in deze kerk, en thuis wie met ons mee kijkt en luistert. 

Wij zijn de eersten niet die worstelen met de dood. Zolang er mensen zijn die leven en sterven en nadenken en daar over met elkaar praten, vragen we ons af: waar zijn ze nou, die doden van ons. 

Waar zijn ze gebleven? 

Zijn ze weg, of blijven ze ergens bewaard? 

Niet alleen bewaard bij ons, in onze gedachten maar ook bij, God, wie Hij ook zijn mag. 

Sommige mensen weten het heel zeker, als we dood gaan, gaan we naar God, naar de hemel. ‘Mijn man, mijn vrouw is al bij de Here Jezus, en ik kom daar straks ook’. Dat geeft moed en kracht. 

Voor anderen is dat idee te voor de hand liggend. Zeker als het niet zo heel erg duidelijk is wie God is voor ons nu en vandaag, dan is de vraag naar de plek van onze doden ook een heel gestruikel. Het kan toch niet zo maar over en uit zijn na mijn, na jouw dood.

 

Jezus zelf vertelt minder over waar we na onze dood zullen zijn, dan wij misschien wel zouden wensen. Hij geeft geen klinkklare antwoorden. Een keer zegt Hij iets wat er op lijkt. Nota bene als Hij aan het kruis hangt. ‘Heden zult gij met mij in het paradijs zijn’ dat roept Jezus uit naar een van de andere gekruisigden en dat paradijs is dan aan gene zijde van hun beider kruis. Dat is een uitzonderlijke opmerking voor Jezus.

De vraag naar onze plek in de dood en na onze dood is geen intellectuele vraag, niet een vraag naar een weetje. Het is de vraag die ons hele leven bezig houdt om het leven bij het leven te houden. En het antwoord ligt eerder op het vlak van de verbeelding, van de droom, van de kunst. 

 

Vandaar dat Aandachtsbeeld. Het is van de hand van de gebroeders van Eyck uit Gent. De aanbidding van het Lam. Het is een onderdeel van een veel groter Altaarstuk. 

 

Hebben die kunstenaars al die mensen in bonte kleding echt zo gezien? Ja, door hun oogharen. Met hun schildersoog. Wij zien het dankzij hen zo. En dat beeld is een troost beeld voor de hele christenheid.

Het past heel goed bij het Evangelie vandaag. Jezus ziet de mensen die op hem afkomen, op zoek naar troost, naar bezieling, naar aandacht en dan roept hij: Zalig de armen van geest, want voor hun is het koninkrijk der hemelen. 

Wie zijn die armen van geest? Dat is die massa volgelingen die hem blind zijn achter na gelopen. Mensen die iets herkennen in de woorden die Jezus spreekt, de aandacht die Hij heeft voor gewone mensen. 

Dat zijn niet mensen met de grootste mond of het grootste ego, maar de mensen waar anderen altijd aan voorbij kijken. De mensen die nooit de voorpagina van de krant bereiken. De mensen die zich speelbal voelen van machten en krachten. Stemvee, klapvee. 

Ze hebben een t-shirt aan met de naam van hun leider. Horen wij daar ook bij? Ik denk het wel, ook al dragen wij meestal niet zo’n shirt met ons favoriete held er op…. Als we die al zouden hebben.

‘Zalig die treuren. Zalig de zachtmoedigen. Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Zalig de barmhartigen’. Jezus benoemt hen op grond van bijzondere verdiensten. Verdiensten waar je niet rijk mee wordt. Dat zijn de reinen van hart, de vredestichters, vervolgden omwille van de gerechtigheid. Mensen die smaad krijgen en worden overspoeld met leugens om Jezus wil. Hun loon, jullie loon is groot in de hemelen. En kijk dat zien we hier gebeuren. 

 

Kijken we nog even naar het schilderij. Aan hun kledij kun je zo’n beetje zien wie wie is. Monniken, zusters, prelaten, bisschoppen, koningen,  kluizenaars, heilige maagden, martelaars. 

Ze staan keurig geordend, dat is het verschil met onze demonstraties zoals op het Malieveld of de Dam. Ze kijken allemaal naar het zelfde, ze staan rondom het Lam. Vol aandacht. En dat lam staat op een altaar. Dat herinnert ons aan het avondmaal. Brood en wijn waarin Jezus zich uitlevert aan ons. 

Een lam. Dat moet toch te denken geven. Niet een stoere held staat er in het midden, niet het symbool van populariteit, kracht, macht, geld en succes. Een machthebber laat zich toch liever wat glorieuzer afbeelden. Op een paard, met een wapen in de handen. Trost en groots. Maar nee, er staat een lam, weerloos en kwetsbaar. Het roept ook niet dat hij ons groot zal maken. Hij zwijgt. En toch gaat iedereen er voor door de knieën. 

 

Waar zijn die mensen, op dat groene gras. Er staan ook engelen bij, met alle dingen in hun handen die bij een beetje pontificale liturgie behoren. 

Zijn we dus in de hemel? De kerktorens die boven de bomen uitsteken doen het vermoeden. Ziet zo de hemel er uit? Weten we dat zeker? Of hoort dat bij onze verbeelding en bij onze droom? En vult dus elke generatie de hemel in met onze eigen beelden en verwachting.

 

Het zijn de ontslapenen van toen, van ooit, van gisteren. Je zou je eigen dierbare die we vandaag bij name noemen er bij kunnen denken. En al die coronadoden, die in zulke haast zijn begraven. 

Ze hebben hun leven niet voor niets geleefd. Ze zijn er nog, ze zijn er weer, herkenbaar, maar op een andere manier dan toen. Ze zijn bewaard bij God, hoe? Dat is zijn geheim met ons. Als ze dan maar ook bewaard blijven bij ons. In onze levende herinnering. Van dag tot dag, en zeker vandaag. Dat is onze opdracht in deze viering. 

In de Naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest

Amen.