Preek op tweede kerstdag door drs. J. Seldenrath

Dit bericht is verlopen op 2022-02-27

Handelingen 6 en 7

Gemeente van Christus,

‘Laat zo je licht maar schijnen’ zongen de kinderen. Met Kerstmis vieren we dat God onder ons wil wonen. Het Woord van God komt naar de wereld en ‘in het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen’, zegt, zingt het in het evangelie volgens Johannes. Dat is het goede nieuws waarom wij samenkomen, waarom wij kijken naar een kerkdienst. We zoeken het licht.

En tegelijk weten we van het duister. De donkere nachten van de winter, het onrecht in de wereld, het verdriet van kinderen die niet worden gezien, het verdriet als we alleen gelaten worden, omdat iemand van wie we hielden, niet meer bij ons is.

De duisternis heeft het licht niet in haar macht gekregen, schrijft Johannes, maar ook: de wereld kende het Woord – licht en leven – niet en heeft het niet ontvangen.

Johannes vertelt daarover maar ook de andere evangelisten zijn zich bewust van het duister. ‘Er was geen plek in de herberg’, schrijft Lukas, en Matteüs vertelt over de vervolging door Herodes. En in dat spoor is er altijd gekozen voor lezingen rond Kerstmis die vertellen over het geweld dat zo angstwekkend nauw verbonden is met het goede nieuws. Het geweld van de wereld.

En in dat spoor komt op Tweede Kerstdag de lezing over Stefanus, over de dood van Stefanus. Hij wordt aangeklaagd, dat hij Mozes lastert en zich tegen de tempel en de wet keert, en dan houdt hij de toespraak waarvan we het laatste deel hebben gehoord. In deze toespraak laat Lukas, de auteur van Handelingen, veel terugkomen wat van belang is voor de visie van de vroege kerk op de geschiedenis van God met mensen, en op wie Jezus was.

Maar het is ook van belang om te weten wie Stefanus was. Wat vertelt Lukas over hem? 

Stefanus wordt als eerste genoemd wanneer de Griekstalige gemeenteleden – lees: de Joden die afkomstig zijn uit landen buiten Judea en zich in Jeruzalem gevestigd hebben, en de proselieten, de mensen die zich tot het jodendom bekeerd hebben – klagen over achterstelling van hun armen, hun weduwen bij die van de Arameessprekenden. De twaalf apostelen luisteren daarnaar en stellen een taakverdeling voor. Zij zorgen voor de verkondiging van Gods woord en zeven wijze mannen zullen zorgen voor de gemeenschappelijke maaltijden, voor de tafel.

Bijbelwetenschappers hebben erop gewezen dat de namen van Stefanus maar ook van de zes anderen Grieks zijn: zij komen dus uit de groep die achterstelling kende. Hier is ook het eerste verslag van de taakverdeling tussen apostelen, evangelisten, predikers enerzijds en de diakenen anderzijds. De eersten zorgen voor de verkondiging …

Maar als Stefanus zich moet verdedigen, verkondigt hij ook: vol van de Geest. Is Lukas hier kritisch op die arbeidsverdeling? Hij maakt in zijn boek ruimte voor de verdediging van de diaken Stefanus, die verkondiging is, een toespraak zoals Petrus die hield in Handelingen 2, 3 en 5. 

Bovendien eindigt Lukas met iets bijzonders: Stefanus ziet de luister van God met Jezus aan zijn rechterhand. Voor de dogmatiek is dat een belangrijk moment, het is uit-ontwikkeld tot de leer van de Drie-eenheid – ook daarmee zet juist de Griekstalige Stefanus een belangrijke stap.

Stefanus verdedigt zich met verve. Er is overeengekomen tussen de apostelen en het Sanhedrin dat de naam van Jezus niet genoemd mag worden. En Stefanus weet dat, en hij houdt zich daaraan. Wel heeft hij het over Jozua, die in het Grieks ook Jezus heet, maar als het over Jezus gaat, omschrijft Stefanus hem als de Rechtvaardige en de Mensenzoon. 

En hij vertelt de geschiedenis van het Joodse volk. Hij zou Mozes en de tempel belasterd hebben en daarom gaat het in de tekst vanaf vers 17 tot en met vers 45 over Mozes, en hij eindigt met het stuk dat we gelezen hebben. Mozes had de verbondstent laten maken en ‘onze voorouders` hadden die bij zich toen ze het land in bezit namen.

Dan vertelt hij over David die een tent, een onderkomen, vraagt voor het huis van Jakob, en over het huis dat Salomo bouwt voor God. En meteen daarna citeert hij de kritiek van de profeet Jesaja op een door mensen gebouwd huis voor God. 

Tot dan heeft hij het over ‘onze voorouders’. Maar na het citaat uit Jesaja heeft hij het, zoals de profeet, over ‘jullie’. En hij beschuldigt zijn gehoor van verraad en moord, dat ze niet geleefd hebben naar de wet die ze hebben ontvangen.  

Een tent, een huis voor God, een wet. Wat staat hier op het spel?

 

Laten we niet vergeten dat Stefanus een diaken was. Dat betekende dat hij nauw betrokken was bij de zorg voor de armen, voor de weduwen. Als we denken aan het verhaal dat Lukas in zijn evangelie vertelt, over het ‘penningske van de weduwe’, hebben we dan hier een sleutel om te begrijpen wat er op het spel stond? De tempel was een grote toeristische attractie geworden. Maar was de tempelbelasting geworden tot een manier om mensen arm te houden? Was het onderhoud van de tempel op gespannen voet komen te staan met … de wet, met gerechtigheid, met alles wat God voor het volk had gedaan? Een beloofd land voor de slaven, voor de onderdrukten…

Stefanus noemt de leden van het Sanhedrin ‘onbesnedenen van hart en oren’ en als ze zijn beschuldiging horen, dat zij de Rechtvaardige hebben vermoord, wordt hun hart verbitterd. Als Stefanus een open hemel ziet, stoppen ze hun oren dicht. Zijn de belangen te groot? 

Stefanus ziet de luister van God, zegt Lukas. In het Grieks is dat de doxa, in het Latijn gloria. De eer van God. Elia met Elisa, Jesaja, Ezechiël hebben die luister gezien: pracht en praal, stralend, schitterend licht. Nu ziet Stefanus het, en hij ziet dat daarin Jezus opgenomen is, de veroordeelde rechtvaardige. 

Jezus opgenomen in de hemel … en het onrecht op aarde dan? Moeten we naar de hemel kijken voor verlossing? Of zeggen die hemelse visioenen iets over hoe moeilijk het leven op aarde toen was? Willen ze juist hoop geven voor de aarde: de eer van God is vrede op aarde voor mensen van het welbehagen, staat er in Lukas 2. In Johannes: het ware licht dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. Laat je licht maar schijnen, zongen de kinderen. Dat licht schijnt in de duisternis – de duisternis van onrecht en armoede – maar de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. 

Ook tijdens de donkere dagen van de winter, de machteloosheid die de coronapandemie oproept, de omstandigheden van wie hun huis moesten verlaten, mogen we als kinderen van God getuigen van, uitzien naar, hopen op, werken aan … vrede en gerechtigheid … , dat is de liefde van God voor de wereld, de geboorte van God in ons midden.

Amen