Overdenking op zondag 6 december door ds. Hugo Habekotté

Dit bericht is verlopen op 2021-02-11

Toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered

Jesaja 40, 1-11 en Johannes 1, 19-28

Gemeente van onze Heer, Jezus Christus,

Afgelopen woensdag komt er een einde aan de strijd in Nagorno Karabach. Duizenden doden en talloze Armeniërs op de vlucht. Het is de trieste balans na zes weken geweld.

Ik herinner mij één van de journaals. Een gezin neemt afscheid van hun huis. Ze gaan er niet van uit dat ze ooit nog terug zullen keren. Omdat ze de vijand niet gunnen,

wat zij in jaren hebben opgebouwd, slaan het volgend moment de vlammen uit de ramen.

Een ander conflict dat in het nieuws is: De burgeroorlog in Tigray, Ethiopië. Nagorno Karabach of Tigray; het enige verschil zijn de namen, voor de rest hetzelfde beeld. Want ook in Tigray zijn tienduizenden mensen op de vlucht. Een groep van tien, vijftien mensen misschien staat als opgejaagd wild aan de oever van een rivier; met de weinig middelen die ze hebben, hopen ze de veilige overkant te bereiken.

In een interview bij de NOS geeft theatermaker Mo Hersi – die in Tigray is geboren, de impact van oorlog treffend weer. Hij zegt:

‘Ik was drie jaar oud toen ik naar Nederland kwam en kan mij niet alles meer herinneren. Wat ik wel weet is dat mijn moeder nog steeds een koffer bij de deur heeft staan, voor als zij weer moet vertrekken. Die angst heeft zij nog steeds en dat doet oorlog met je.’

Soms zou je de hemel willen opscheuren en de Allerhoogste willen toeroepen:

‘God, keer hun lot ten goede, toon uw lichtend gewaad en zij zijn gered!’ (Naar psalm 80, 4)

Hoe zouden zij de teksten van vandaag lezen? Mensen die anno 2020 in de Diaspora leven. Gezinnen die op de vlucht zijn. Ouderen die zich met hun laatste kracht voortslepen

in de hoop veilige grond te bereiken.

‘Troost, troost mijn volk,

zegt jullie God.’

Hoe zouden ze het lezen die met weemoed denken aan wat zij moesten achterlaten. Verscheurd door verdriet,

hun stem in wanhoop gebroken. Iedere gedachte aan eens en toen doet pijn, omdat het geluk van eerder is stukgevallen als een kostbare vaas op de harde werkelijkheid. Slechts scherven zijn er over. Niets dat meer heel, niets dat meer goed is. Wanneer zal het leven hun weer toelachen? Hoe zouden zij de teksten van vandaag lezen? Onzeker over het lot van hun echtgenoten; opeen gepropt in vluchtelingenkampen omdat voor hen nergens anders plaats is. Hoe zouden ze het lezen, de Jozef’s en Maria’s van onze tijd?

Onlangs heb ik een gesprek met een gemeentelid. Ondanks zijn hoge leeftijd, hij is 97 jaar hij staat er op dat ik Maarten zeg. Het is met toestemming dat ik iets over zijn oorlogservaring zeg. Maarten is 17 jaar wanneer de tweede wereldoorlog begint. ‘Vanaf de allereerste dag

begonnen voor ons de beperkingen.’ Hij vergelijkt het met de beperkingen die jongeren – en niet alleen zij, nu worden opgelegd en hoe hij het toen heeft ervaren. ‘Iedere dag weer nieuwe maatregelen, en van versoepelingen was geen sprake.’ Hij beschrijft hoe hij in 1944 tijdens een Razia in Rotterdam wordt opgepakt. ‘De buurvrouw had gezegd dat hiernaast ook nog twee jongens waren. Er was geen ontkomen aan. Je kon wel op zolder gaan zitten, ze zouden je zeker vinden.’ Het transport naar Duitsland, de arbeidseinsatz. Met een kannetje olie en een ijzeren staaf moet hij de wissels van het spoorwegemplacement onderhouden. Hij herinnert zich een kameraad, een boom van een vent die tegen een leidinggevende een grote mond opzet. Hij wordt meegenomen, enkele dagen later keert hij als ‘opziener’ terug. Hoef je niet verder te vragen wat er in tussentijd is gebeurd. Dan wordt Maarten ziek.

Op een handkar wordt hij naar het hospitaal gebracht. Hij vreest het ergste, de arts krabbelt iets op een papier. Een paar woorden die zijn in vrijheidstelling inhouden. Met gevoel voor ‘understatement’ voegt Maarten er aan toe: ‘Er waren ook goede Duitsers.’ Na vier maanden is hij weer thuis. Toch de oorlog en die laatste vier maanden, zijn bepalend voor de rest van zijn leven.

‘[…] en dat doet oorlog met je!’

De teksten uit psalm 80 en Jesaja 40, gaan over mensen die slachtoffer zijn geworden van onderdrukking, uitbuiting en geweld. Ze gaan over de enkeling die het aan den lijve heeft ondervonden, om weggevoerd te worden zonder te weten of er nog ooit een weerzien zal zijn. Over hele families die onder de tucht van een regime zijn getreiterd, gekleineerd en in de marge zijn weggedrukt. Over de tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen in ons land

die hebben geleden onder een systeem; die misschien onbedoeld, en – zoveel is inmiddels wel duidelijk volkomen onterecht als fraudeur zijn aangemerkt. Als uit één mond

klinkt hun roep vanmorgen:

‘Toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.’

Zij zijn het die in deze wereld en in onze tijd gerechtigheid zoeken. Zij zijn het die hopen op een ingrijpen van hogerhand omdat de machten waaronder zij gebukt gaan

gewoon te sterk zijn. Zij zijn het misschien ook die zichzelf hardop afvragen, wat hebben wij verkeerd gedaan. Een verklaring voor ongeluk is immers altijd beter dan het onverteerbare lot, om maar te zwijgen van blinde willekeur.

Deze teksten uit de geschiedenis van Israël gaan evenals toen over mensen die slachtoffer zijn geworden in onze tijd; in onze samenleving; in de wereld van vandaag.

‘Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.

Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend

dat haar ellendig en moeitevol bestaan voorbij is.’ 

God is geraakt door de ellende. Hij roept de profeet op om zijn volk te troosten. Troost, troost ze dan. Niet langer hoeven zij in onzekerheid te verkeren; hun lot wordt niet nodeloos gerekt. Zij hebben al dubbel geleden. Geleden van zichzelf én geleden als toonbeeld voor de wereld.

Verkeren zij nu nog in ballingschap; het einde van de nacht is in zicht.

De troost als voorbode; sprankje hoop in hun moeitevol bestaan. Jesaja 40 is het bericht waarop zij zolang hebben gewacht. Er is weer perspectief, uitzicht op bevrijding.

Vergelijk het met de opluchting die wij in de afgelopen week hebben ervaren. Een werkend Covid-19 vaccin dat mogelijk begin januari al beschikbaar is. Het is het goede nieuws waar wij in onze tijd op hebben gewacht. Want eindelijk kunnen we het virus dat al maanden ons leven dicteert, aan banden leggen. Liggen onze steden misschien niet in puin, de economische schade is ongekend. En als wij al, hoeveel te meer dan zij die alles moesten achterlaten. Het volk Israël ten tijde van Jesaja. De slachtoffers van oorlogsgeweld of welke andere crisis dan ook in onze tijd. Voor dezen en zoveel anderen is het woord van troost uit Jesaja. Eerste teken van hoop en gerechtigheid voor mensen die in de wereld van vandaag; in onze samenleving; in onze tijd slachtoffer zijn geworden van kwaad dat vele gezichten kent.

Jesaja 40, eerste teken van nieuwe hoop. Niet toevallig dat Advent – letterlijk: Hij die komt, in het Johannes-evangelie met Jesaja 40 begint. Op de vraag: ‘Wie bent u?’ luidt het antwoord van Johannes de Doper:

‘Ik ben de stem die roept in de woestijn, maar recht de weg van de Heer.’

In de persoon van Johannes krijgt de stem uit Jesaja 40 gestalte. Hoor, een stem roept. Johannes zegt: ‘Ik ben de stem.’ Hij trekt hiermee de troost door tot in zijn tijd. De troost voor het volk in de verdrukking. Troost voor het volk dat in duisternis wandelt. Advent, Johannes zegt: Hij die komt was eer dan ik; Hij die komt is meer dan ik. Het is de troost die hij werkelijkheid ziet worden in de komst van Jezus Christus.

‘Toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.’

In deze Adventstijd worden wij herinnerd aan de komst van Jezus toen en zien we uit naar Zijn komst in het heden van onze tijd. Zien we uit naar Zijn komst in onze wereld.

Advent 2020 worden wij herinnerd aan en zien opnieuw uit naar het lichtend gelaat van de Allerhoogste dat in het kind van Bethlehem gestalte mocht krijgen. Het is de hoop van waaruit wij leven; het is de verwachting die wij met Johannes in de wereld van vandaag nieuw stem mogen geven.

Amen.