Preek van Pinksteren 2018

Dit bericht is verlopen op 2018-07-21

Lieve Lisanne, Freek, Stijn en Ellen,

Na een lange aanloopperiode zijn we vandaag hier in de Ark en staan jullie hier straks toch maar mooi om je doop te beamen. Het was geen vanzelfsprekende weg en menig gesprek is aan deze dag vooraf gegaan. Want wat is dat nu, leven als een volwassen gelovige, verantwoordelijkheid nemen voor je eigen geloof, voor je eigen plaats hier in de kerk?  In de eerste fase van onze gesprekken zochten jullie vooral duidelijkheid. Antoinette, hoe zit dat nou? En keer op keer probeerde ik jullie uit de dagen je eigen vraag zo te stellen dat je zelf dichter naderde tot het antwoord. Mijn antwoord is niet noodzakelijkerwijs jullie antwoord en geloven leer je vooral gaandeweg, door het er maar op te wagen, op pad te gaan met deze bijzondere God. Onderweg gingen jullie andere vragen stellen en vond jullie tot je verwondering soms ook zomaar antwoorden. Van elkaar leerden jullie, van de ruimte in de gesprekken. Ik heb ervan genoten en volgens mij jullie ook.

Hoe lees je de bijbel? Wie is God voor mij? Wat is geloven? Toen ik jullie afgelopen maandag nog een keer vroeg samen te vatten wat het betekent als je zegt: ik geloof, kwamen er eigen antwoorden, eigen beelden. Geloof heeft voor jullie te maken met samen optrekken, onderweg zijn,  met zoeken.  Jullie geloof heeft te maken met Jezus die een voorbeeld is en een bondgenoot, met God als een veilige thuishaven waar je rust vindt. En wonderlijk genoeg heeft geloven vooral met luisteren te maken en met van elkaar leren.  Geloof is als een reis die je in een gemengd gezelschap onderneemt. Onderweg loop je met verschillende mensen op. Zo bleek het verlangen naar antwoorden een uitnodiging om zelfstandig en samen te zoeken naar een gelovige weg die begaanbaar is. Wat vind ik het bijzonder dat jullie hier straks zullen staan, medegelovigen, jonge mensen die het aandurven te zeggen: ik geloof.

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

We lezen op deze pinkstermorgen het geestige verhaal van de torenbouw van Babel, over mensen die eendrachtig het plan opvatten een toren te bouwen, maar ergens halverwege dat proces elkaar kwijt raken en vreemden voor elkaar worden.

Het verhaal uit Genesis is het laatste in de reeks oerverhalen. Hier wordt ons een beeld geschetst van wie God is en over hoe we als mensen samen kunnen leven. Genesis is geen geschiedenisboek, maar een uitdagende poging om het leven te verstaan en van richting te voorzien.

Het is belangrijk om ons te realiseren dat het verhaal is geschreven in de tijd dat het volk verbannen was naar Babel. Daar waren ze niet thuis en liepen ze rond in een wereld die hen vreemd en onbekend was. Ik zie het dan altijd zo voor me, twee joodse rabbi’s lopen langs een toren in aanbouw. En in plaats van zwaar onder de indruk te zijn, vertellen ze elkaar het verhaal dat we lazen. Ik hoor ze grinniken. Bezint eer gij begint, het kan nu een mooi project lijken, maar straks is er niets van over, en zitten jullie verspreid over de hele aarde. Vertel ons wat! We weten hoe dat gaat, als mensen een naam voor zichzelf willen maken. Loopt zelden goed af.

Nu lijkt het een wreed en vreemd gebeuren dat het volgens die vertellers God is die verwarring zaait in het verhaal. Maar als je goed luistert hoor je ook daar de humor van de bannelingen. Als een soort ondernemer van nu zegt God: laten we naar beneden gaan, kom op laten we er iets aan doen, we gaan het samen maken. Alsof de bannelingen willen zeggen: je hoeft helemaal geen toren te bouwen, het geheim van de Eeuwige is dat hij naar je toe komt, dat hij afdaalt, dat hij je nabij is. Alsof ze daar bij die geweldige toren in Babel opeens beseffen hoe vreemd en anders hun God is.

Wat is er nu eigenlijk mis met die toren? Op zich natuurlijk helemaal niets, maar de bedoeling achter die toren, daar zit het probleem. Het is geen onschuldig staaltje bouwkunst. Laten we een toren bouwen die onmiddellijk toegang geeft tot de hemel. Dan lopen we zo over de trap naar God toe, zijn we net zo groot als Hij! Kunnen we zelf op de troon gaan zitten! En kunnen we slavenvolken de opdracht geven stenen voor ons te bakken en te sjouwen.

Die toren is bedoeld om naam te maken, is een teken van macht, van eigenmacht! Als de piramides van de farao’s in Egypte, als de torens van de banken op de Zuidas of Canary Wharf. Kijk eens hoe machtig we zijn! Kijk eens wat we kunnen? Sky is the limit!

Sky is the limit!

Altijd maar meer! Altijd weer beter! Altijd verder, hoger en belangrijker! Wie wordt daar gelukkiger van? Kijk mij eens! Maar hoe voelt het op de top van de ladder, als je zo druk bezig bent met een naam maken voor jezelf, met je eigen belangrijkheid vergroten? Ben je  eenzaam daarboven? Is de wind guur om je heen? Wat als je niet hoger en verder meer kunt? Als het even niet zo lekker gaat en je kwetsbaar blijkt? Wat als een opleiding te hoog gegrepen is? Wat als die ene topfunctie betekent dat je een ander aan de kant moet zetten, dat je je gezin amper ziet? Wat als je ongelukkig wordt van al die drukdoenerij om je heen?

Taal zal alleen verwoesting zaaien, zongen we net in het prachtige paaslied van Huub Oosterhuis. Ik vind het altijd nogal een statement als we dat zingen, zeker als ik daarna nog mag preken, zoals vandaag. Zaait taal verwoesting?

In Babel wel. Want daar is iedereen zo druk met zichzelf dat er niet meer wordt geluisterd. Bevelen worden uitgedeeld, opdrachten naar beneden geschreeuwd. Harde woorden zijn soms zomaar gezegd of onnadenkend uitgesproken, soms ook bewust scherp gemaakt, kwetsend, om de ander te raken. Hoe gemakkelijk beschadigen we elkaar met woorden. Taal zaait verwoesting.

Maar is hiermee alles gezegd? Taal kan ook ontroeren, troosten, raken, kracht geven, uitdagen, prikkelen en je laten lachen. Als ik denk aan onze gesprekken bij de catechese en op allerlei andere plekken in de kerk, ervaar ik ook hoe verschillende talen soms ook helpen elkaar te zoeken en te vinden. Als je het woord God in de mond neemt, licht er voor jezelf een wereld op. Als een ander dan doorvraagt en probeert te begrijpen wat je zegt, kom je zelf ook verder, vind je nieuwe vergezichten, word je uitgenodigd door de ogen van de ander jouw eigen wereld te zien en die van de ander. De volken worden verstrooid over de aarde en we spreken verschillende talen, maar ook dat kan een geluk bij een ongeluk zijn. Want wat is mooier dan proberen elkaar zonder woorden te begrijpen? Wat kan een glimlach niet zeggen, of een arm om je heen? Wat doet het met je als iemand echt zijn best doet jou te horen, jouw taal te begrijpen, jouw wereld te zien? En wat doet het met jou, als je omgekeerd, echt je best doet te luisteren naar de ander. Niet zozeer naar wat die ander zegt, maar wie die ander is.

Zou dat de gedachte zijn van Pinksteren, dat wanneer mensen woorden van God spreken het voor de hoorders altijd is te verstaan, welke taal zij ook vanuit zichzelf spreken. Dat taal niet langer verwoesting zaait, maar heel maakt en in beweging zet. Woorden die ons aan elkaar toevertrouwen, die ons de moed geven als gelovigen in deze wereld te staan, ook als dat niet vanzelfsprekend is?

Filipus vraagt aan Jezus: laat ons de Vader zien. En Jezus wijst naar zichzelf en zijn weg. Een weg waarin hij zich verbindt aan mensen, een weg waarin hij deelt in alle vragen, moeite en vreugde van ons menselijk bestaan. Zo lijkt hij sprekend op de God die hij vader noemt. De God die bereid is ons tegemoet te komen. We hoeven geen torens te bouwen tot aan de hemel, niet ver boven onszelf uit te reiken. Want hij komt ons tegemoet, is naast ons, en in ons en bij ons, onze levensadem, onze bron van inspiratie.

Lieve Gemeente,

De Duitse theologe Dorothee Sölle heeft het ooit zo omschreven

Christus is als vuur.

Van veraf geeft het licht.

Kom je nog dichterbij dan geeft het warmte en troost.

Kom je nog dichterbij, dan wordt jezelf het vuur.

 

Die Geest van Christus hopen we te ontmoeten op dit pinksterfeest. De Geest die onze weg verlicht,  die ons een baken is in de nacht wanneer het leven moeilijk is. Die Geest die ons troost, die ons een veilige thuishaven biedt, een schuilplaats waar we geborgen zijn. Die Geest die als een lopend vuurtje door de wereld gaat en ons aanspoort die wereld in te gaan, de ander te zoeken en te ontmoeten, ons uitnodigt God te zien in wie ons vreemd zijn, in wie een andere taal spreken.

 

Lieve Stijn, Ellen, Lisanne en Freek, 

We zijn blij dat jullie onze medereizigers willen zijn. We wensen jullie toe dat het vuur mag blijven branden in jullie, misschien soms als een klein vlammetje, dan weer laaiend enthousiast, maar altijd zo dat het uitnodigt tot ontmoeting, tot gesprek, tot taal die geen verwoesting zaait, maar heel maakt en geneest.

We vertrouwen erop dat God zelf jullie bondgenoot en medereiziger is, zijn goede woorden zullen jullie dragen, vandaag en alle dagen die komen. We wensen jullie een prachtige reis. Vrolijk verder op de ingeslagen weg!

Amen