Preek op Paasmorgen n.a.v. Marcus 16, 1-8 door ds. Antoinette van der Wel

Dit bericht is verlopen op 2017-05-28

Paaspreek

Paastuin

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Het Marcusevangelie eindigt wonderlijk abrupt en misschien ook een beetje teleurstellend. De vrouwen vluchten weg en waren zo geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden. Hoe moet dat nu verder als ze niet vertellen wat ze hebben gezien? Is daarmee het verhaal afgelopen? Rest ons nog het boek dicht te slaan en over te gaan tot de orde van de dag? Of is dit rafelige einde juist een uitdaging aan ons als lezer? Worden we op deze manier juist het verhaal ingetrokken, worden we getuigen, daar op die vreemde plek, waar de steen is weggerold en een jongeman ons aanspreekt.

Marcus is het evangelie van de onrust. Het begint eigenlijk net zo abrupt als dat het eindigt. Bij Marcus geen engelen, geen kribbe, geen wijzen uit het oosten, geen Maria en Jozef. Johannes de doper roept in de woestijn en onmiddellijk daarop volgt de beschrijving van de doop van Jezus. Er zit een ongelofelijke vaart in dat evangelie, alsof de schrijver ons zo snel mogelijk wil inwijden in wie Jezus van Nazareth was en is. Alsof hij ons in de rol van getuigen plaatst.

Marcus is het oudste evangelie dat we kennen. Matteüs, Lucas en Johannes hebben uit zijn tekst geput bij het schrijven van hun evangelie. Na onze tekst van vanmorgen is er in een latere tijd een tweede slot aan Marcus toegevoegd. Blijkbaar hadden degenen die de tekst overschreven geen vrede met het abrupte einde en voegden ze er daarom een aantal verschijningen aan toe. Daarmee is veel van de onrust uit het verhaal gehaald en is Marcus uiteindelijk gewoon toch een evangelie met een happy end geworden. Het schurende van de tekst, van de vluchtende vrouwen is daarmee verdwenen. Deze paasmorgen zijn we, in het spoor van Luther, trouw aan de oorspronkelijke lezing van Marcus, die eindigt met onrust, vluchtende voeten en zwijgende vrouwen.

Vroeg in de morgen gaat de zon stralend op. Zouden de vrouwen het licht hebben gezien? Zouden ze zich herinnerd hebben hoe God het licht tot leven riep bij de schepping en zo alle duisternis bedwong? Of waren ze te veel opgesloten in hun verdriet? Opvallend is de aandacht die deze vrouwen in het evangelie krijgen, ze worden bij name genoemd, Maria uit Magdala, Maria, de moeder van Jacobus en Salome, zij zijn trouw gebleken. Ze kijken van op een afstand toe bij de kruisiging en bij Jezus’ begrafenis. Waar de leerlingen niet wisten hoe snel ze weg moesten komen, houden zij stand en blijven ze trouw aan Jezus, wat er ook gebeurt. Hoewel vrouwen in de bijbelse tijd werden gezien als onbetrouwbare getuigen, zijn juist zij het die bij Marcus het volle pond krijgen en worden beschouwd als de trouwe volgelingen. Betekent het slot van het evangelie nu dat ze uiteindelijk toch ook wegvluchten? Blijft er dan niemand over?

Marcus vertelt het ons niet. Hij legt de verantwoordelijkheid als het ware bij de lezer van zijn evangelie neer. De lezer hoort de woorden van de in het wit geklede jongeman: ‘De gekruisigde is opgewekt, kijk maar het graf is leeg. Hij gaat jullie voor naar Galilea’. Daarmee is de cirkel rond. Waar het evangelie zo abrupt is begonnen, daar moet je de levende zoeken.

En zo had ik het nog nooit gelezen. We worden als lezer uitgenodigd naar Galilea te gaan. Dat betekent uiteraard niet dat we nu allemaal op reis moeten naar Israël, maar dat we weer van vooraf aan het evangelie gaan lezen, met de kennis die we nu hebben. De levende laat zich niet vinden bij de doden.

Terug naar Galilea, terug naar het begin van het evangelie, wat zou dat inhouden? Ten diepste denk ik dat de vrouwen en wij in hun voetspoor worden uitgedaagd terug te keren naar onze roeping, naar het moment waarop een vermoeden begon te groeien van wie Jezus voor ons is. Een roeping die gepaard gaat met een oproep burger te worden van zijn koninkrijk. Geen eind goed, al goed voor ons. Geen opgelucht ademhalen, we zijn gered, ons heil is veilig, maar een aansporing opnieuw te gaan lezen, opnieuw te gaan volgen, ons op te laten nemen in die heilige onrust die Jezus ons voorleeft.

Het paasfeest is niet het troostende slotakkoord na een verdrietig verhaal. Geen, gelukkig hij leeft, het valt wel mee, maar een oproep om op te staan, om op weg te gaan, om te leven vanuit je roeping. Galilea is niet een plaats ver weg, oostelijk van ons, maar is hier en nu, de plaats waar je geraakt bent door die Ene. Hier word je opnieuw op je voeten gezet. Hoe geef je handen en voeten aan het verhaal van de levende? We volgen geen historische figuur, maar een levende Heer.

Jezus is de opgestane. Hoe moet je je dat voorstellen? Marcus geeft ons slechts summier wat hulp. Hij verdwijnt voor je uit. Je bent en blijft volgeling. Soms verzuchten we wel eens, was ik er maar bij geweest op de paasmorgen. Maar wat had je dan gezien?

Wat zien de volgelingen van het eerste uur? Bij Marcus niets, een jongeman, die vertelt dat Jezus niet te vinden is bij de doden, een leeg graf, een zon die opgaat. Meer is het niet. Ook zij hebben het, net als wij, van horen zeggen. Op de een of andere manier is dat echter voldoende geweest om naar Galilea te gaan, want ik vermoed dat ze toch daar naartoe zijn gevlucht. Het was voldoende om Jezus’ verhaal door te gaan vertellen. Om de verbijsterde reactie van de centurio voor waar aan te nemen: waarlijk deze was de zoon van God en die reactie te vertalen naar het nu. Waarlijk deze is de zoon van God, deze lijdende, door iedereen verlaten, blijkt de mens naar Gods hart te zijn. God laat hem niet in de steek, het koninkrijk waarover Jezus zo vol vuur sprak is in hem aangebroken, daar waar God zijn nabijheid toont in het lijden, in de dood aan het kruis. Hij laat zijn uitverkorene niet los, maar toont hem zijn trouw. Daarom zoek je de levende ook niet bij de doden, de dood heeft niet het laatste woord, maar het leven, het leven in Gods naam.

Pasen is geen happy end na een moeilijke tijd. Het is eerder een aansporing om die moeilijke tijd onder ogen te zien en tegen de klippen op te blijven vertrouwen dat daarmee niet het laatste is gezegd over ons en ons leven. We zoeken Jezus niet bij de doden, niet in een graf van voorbij, maar speuren naar hem in ons leven van alledag. Waar worden mensen opgewekt en op hun voeten gezet, waar licht zijn rijk van vrede op. Waar is hij nabij in het lijden van mensen en deze aarde. God is niet afwezig in ons leven, we hebben soms moeite hem te ontdekken, omdat het vraagt om een andere manier van kijken. God is niet eenvoudig zichtbaar, maar is trouw in de nacht en verzekert ons dat het licht zal worden. Pasen overtuigt ons van de morgen die baan breekt. Van Gods trouw, ook in het diepste lijden, in de pijn van de dood. Nergens zijn we van Hem verlaten.

Lieve Gemeente,

Het vertrouwen in Gods trouw en nabijheid is kwetsbaar en wordt maar al te vaak beschadigd door wat we meemaken. Dat is geen ramp. Dag aan dag worden we opnieuw uitgenodigd onze angst te laten varen en naar Galilea te gaan, naar de plek waar we thuishoren. Terug te gaan naar die ene, die sprak over een koninkrijk, dat zo anders is dan we gewend zijn. Hij roept ons op te staan, ons boeltje bij elkaar te pakken en verder te gaan. Er wordt ons geen rust gegund, geen verwijlen bij het prachtige vergezicht, want we worden op de weg van het koninkrijk gezet, waarin God zich laat kennen in een gekruisigde.

Het evangelie is niet bedoeld voor je persoonlijke zielenrust en troost, al mag je die uiteraard ervaren, maar om midden in dit aardse bestaan als opgerichte mensen te leven.

Het maakt ons onrustig, het maakt dat we nooit genoegen nemen met lijden en dood. Het daagt ons uit te leven met een leeg graf, een zon die altijd weer opgaat en een God die mensen nabij is, niet alleen in de stralende morgen, maar ook in de donkerste nacht. Zo kunnen we het leven aan. Een man komende uit de woestijn roept ons zijn volgeling te worden. Sta op, ga naar Galilea, daar zul je hem tot je verwondering ontmoeten. Maar kijk uit, want je komt nooit meer van hem los.