Kerstpreek van ds. Antoinette van der Wel n.a.v. Johannes 1

Dit bericht is verlopen op 2018-02-28

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

In het begin was het Woord… De woorden van Johannes lijken wollig en vaag en ik hoor u denken, waarom lees je niet gewoon over de stal en de kribbe, over het kind en Bethlehem? Dat past toch beter bij deze eerste kerstdag.

De traditie in de kerk leest echter al eeuwen op de kerstmorgen uit het evangelie van Johannes. De o zo vertrouwde lezing uit Lucas klinkt in de kerstnacht en als het licht is worden we uitgedaagd door de openingswoorden van Johannes. Meer dan eens zijn we omwille van de vertrouwdheid ook op de kerstmorgen uitgeweken naar het Lucas evangelie, maar vandaag niet.

Waar de evangelisten ons meenemen op de weg van Jezus, zodat we kunnen zien hoe bijzonder dit kind is, begint Johannes aan de hemelse overkant. Het verschijnen van Jezus is als een nieuwe schepping, een volstrekt nieuw begin van de overzijde. Hij zet daarom in dit openingsgedeelte eigenlijk alle pionnen al op het bord. Hij spreekt over het Woord, Licht, duisternis, leven, geloven en noemt ons kinderen van God. Zo nodigt hij ons uit verder te lezen, ons te laten raken door het hele verhaal van Jezus. Daarmee haalt hij ons uit onze comfort zone; want we weten hoe het verder gaat met Jezus. Misschien hebben we daarom een beetje moeite met deze lezing op eerste kerstdag. We willen niet weggelokt worden uit onze gezelligheid en deze dag vooral feestelijk doorbrengen, terwijl Johannes ons wegroept uit de idylle.

Het is niet anders en in zijn voetspoor zal ik dat ook moeten doen. Johannes opent zijn evangelie met woorden die herinneren aan het scheppingsverhaal. Ook daar wordt de woeste en lege aarde niet verzwegen. Er gaat wel iets gebeuren, God stelt paal en perk aan de woeste duisternis en hangt wat lampjes op aan het hemelgewelf om ons van licht te voorzien.ėJohannes’ opening zou ons dus al op weg kunnen zetten. Hier gaat iets nieuws gebeuren dat herinnert aan dat oerverhaal van de God van Israël, die zijn mensen niet ten onder liet gaan in de vloed en de duisternis, maar paal en perk stelde aan alles dat zijn mensen bedreigt.

Er zij licht! Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in zijn macht gekregen. Kijk, hiermee zet Johannes de toon voor zijn hele evangelie. Het licht kwam in de duisternis.

Hoe ziet dat licht eruit? Lucas weet het wel. Dat licht is een kind geboren in een uithoek van een groot en machtig rijk. Kind van een timmerman en zijn jonge vrouw, onderweg, machteloos en kwetsbaar. Een kind op reis, op de vlucht. Johannes beschrijft het als: het woord is mens geworden. Letterlijk: vlees geworden. Dat woord drukt de beperktheid, kwetsbaarheid en eindigheid van dat mensenkind uit.

Hiermee zijn we onmiddellijk in het hart van het kerstverhaal. Want is dat niet precies wat de engelen bezongen en de herders tot hun verbijstering zagen. Het licht van de wereld, God in ons midden, het blijkt een mensenkind te zijn, kwetsbaar, onveilig en midden in de tijd! Van dit kind wordt beweerd dat het Gods menselijke gezicht onder ons is. Als je wil weten wie God is word je verwezen naar een kind!

 

Dat vraagt een omslag in ons denken. God is niet te vinden in de machthebbers van deze aarde, in mensen die met een vingerknip de wereld naar hun hand kunnen zetten, maar in een kind, een arm kind, geboren in een uithoek van de wereld met herders als kraamvisite.

 

Blijkbaar wil God alleen zo in ons midden zijn, in het kwetsbare, in het kleine, in wie niet voor zichzelf kan zorgen. Dat vraagt nogal wat van ons. We zijn allemaal groot geworden met een beeld van God als een stoere almachtige alleskunner. We ontmoeten hier het tegenovergestelde. Ik moet bij het kerstverhaal altijd aan Bonhoeffer[1] denken met zijn nadruk op God als de lijdende in deze wereld. Hij ontdekte in zijn persoonlijke leven, als gevangene van Hitler en uiteindelijk slachtoffer van het nazidom, God niet in de grote machthebbers, maar juist in de lijdende en kwetsbare mens. Hij kon het, door zijn vroege dood, niet voldoende uitzeggen en uitwerken maar zijn grondtoon: alleen de lijdende God kan ons helpen, blijft in mij resoneren.

Alleen de lijdende God kan helpen, blijkt de onbegrijpelijke grondtoon van het evangelie te zijn. Het Woord is vlees geworden. God komt ons nabij in het kwetsbare kind en alleen zo kan hij licht in de duisternis zijn, alleen zo kan hij ons helpen. In onze kwetsbaarheid komt hij ons nabij, is Hij ons nabij. En niet alleen voor ons is hij er, maar zoals Jesaja het al voorzag, voor de hele aarde, tot in haar verste uithoeken, tot de einden der aarde. Want hij kan het blijkbaar niet laten om mensen nabij te zijn, alleen zo wil Hij onze God zijn.

Zo is hij licht in de duisternis. Het leven is met de geboorte van dit kerstkind niet opeens heel anders en geweldig geworden. We zijn nu niet opeens geweldige mensen geworden, heiligen of halve goden. Lijden en verdriet horen ook vandaag nog bij het leven, vrede op aarde is ver te zoeken, mensen zijn met miljoenen op de vlucht. Je zou er moedeloos van worden en voor je het weet roep je het uit: God los deze problemen op: neem mijn verdriet weg, zorg dat het lijden voorbij is, geef vrede en een thuis voor al die mensen die dolen over deze aarde.

Maar onze roep wordt gesmoord in pijnlijke stilte.

Of toch niet: het Woord is mens geworden. Heeft midden onder ons geleefd, heeft onze pijn gevoeld, onze gemiste kansen en onze teleurstellingen. Blijkbaar kan de God waarvan we ons heil verwachten niet anders dan dit: onder ons zijn, in alle broosheid van dit leven.

Wat hebben we daaraan? Wat levert ons dat op? Op het eerste gezicht niet zo heel erg veel, ben ik bang. Of misschien toch wel?

Als het leven pijn doet heb ik niets aan iemand die zegt: het gaat wel over; maar zoveel meer aan iemand die naast me staat, die deelt in mijn verdriet. Iemand die een lichtje aansteekt als de duisternis me naar de keel vliegt. Iemand die mijn lijden onder ogen durft te zien, ook als hij daar zelf aan slijt. En wat zeggen al die mensen die verlangen naar vrede ons over God? En al die vluchtelingen? Zijn ze in hun kwetsbaarheid Gods aangezicht? Worden we nog door hen geraakt, diep in ons wezen, of keren we ons af. Zouden we in dat lijden God kunnen vinden? Zou God ons in dit lijden iets willen zeggen?

Het kerstverhaal is geen romantische idylle van een schattig baby’tje, waar iedereen vreugdevol omheen staat en nog lang en gelukkig leeft. Het is het realistische verhaal van een kind in een rommelige en weerbarstige werkelijkheid. Maar van dit kind wordt beweerd dat Hij Gods aangezicht onder ons is. God laat zich zien als de lijdende, als de kwetsbare, als iemand zoals wij. Als we de evangelisten mogen geloven is dat kind het licht in onze wereld. Het licht dat is uitgezaaid onder ons, dat ons ruimte en adem heeft gegeven, dat vonkt en glinstert in ons gewone, kwetsbare bestaan en weerspiegelt in ons. We moeten het leven door met een vermoeden: de duisternis zal dit licht nooit in zijn macht krijgen. Uiteindelijk wordt de nacht overwonnen.

Zo gaan we onze weg in het vertrouwen dat het licht nooit meer gedoofd kan worden, in het kwetsbare geloof dat God ons zal behoeden voor alle duisternis. We ontsteken hardnekkig een licht in de nacht, vieren vol overgave het leven en stemmen in met de engelenzang. Vrede op aarde!

 

 

Tot slot enkele woorden van Sytse de Vries,

 

Het Licht is uitgezaaid:

Uw goedheid hebben wij geproefd,

Uw liefde aanschouwd.

 

De naam van uw lieve Zoon

hebt Gij vandaag

opnieuw

aan ons samen gehecht.

 

Laat dan ook ónze liefde

uw Rijk verhaasten,

de wereld minder arm maken

aan vrede

aan gerechtigheid,

aan mensenliefde

en minder arm

aan erbarmen.

 

Dan heeft uw Woord

ook ons bevrucht.

 

 

[1] D. Bonhoeffer, Verzet en overgave, pag. 305.