In gesprek met Wim Madderom

Dit bericht is verlopen op 2018-05-31

Wil je iets over jezelf vertellen?

In 1948 ben ik in St. Pancras geboren, daar opgegroeid en heb er ook later gewoond, ben in 1972 getrouwd.

Zelf studerende aan het conservatorium en mijn vrouw kostwinner, was ons eerste huisje een woonwagen geplaatst in een boomgaard.

 

In 1988 zijn we naar Zuid-Holland verhuisd en in Berkel en Rodenrijs terecht gekomen. De reden van verhuizing was onze zoon (de tweede van ons vijftal), die doof geboren is en omdat we hem niet in een internaat wilden onderbrengen viel onze keuze op Effatha in Zoetermeer .

 

Dat was nogal wat!

Zeker, want in Noord-Holland werkte ik in de muziekschool in Heiloo, ik had privé-leerlingen, was organist en had koren: dat moest ik allemaal achterlaten en hier weer opbouwen.

Ik heb het eerste jaar dagelijks op en neer gereisd tussen Zuid- en Noord-Holland.

 

Hoe ben je organist geworden, hoe is het gegaan?

Ja hoe ging dat … We hadden thuis een harmonium, zoals zoveel protestantse gezinnen en mijn vader speelde wel eens op dat instrument psalmen uit ‘Worp’ (dat was destijds een begrip in de wereld van organisten die psalmen moesten begeleiden en er ook voorspelen bij moesten produceren). Overigens heeft mijn vader nooit een gemeente begeleid en ik weet niet eens van wie en hoe lang hij orgelles heeft gehad.

In ieder geval: er stond een harmonium bij ons in de woonkamer en mijn 11 jaar oudere broer kreeg daar les op.

Ik probeerde soms ook wat en toen ik een keer wat ingestudeerd had (ik denk met hulp van m’n broer), stelde hij voor dat ik dat zou voorspelen aan zijn orgelleraar. Of dat nou indruk maakte op de betreffende man, dan wel dat hij een nieuwe leerling wel kon gebruiken… In ieder geval stelde hij mijn ouders voor dat ik ook les zou krijgen. Maar ja, we waren in 1953 geëmigreerd naar Canada en in ’56 weer teruggekeerd omdat m’n moeder echt letterlijk ziek is geweest van heimwee aan de andere kant van de oceaan. Het was in de beginjaren van onze onvoorziene en overhaaste terugkeer naar Nederland bepaald geen vetpot in huize Madderom en orgelles voor twee kinderen was gewoon niet haalbaar.

Broer Piet gaf de oplossing: “Ik stop en Wim komt voor mij in de plaats” en zo geschiedde.

Toen leraar Ben tegen mijn ouders zei dat ik eigenlijk op piano verder zou moeten, werd voor een habbekrats een oude piano in huis gehaald en ging m’n pianostudie van start. Ik probeerde ook op het orgel van ‘ons’ Witte Kerkje al een en ander uit. Zodoende speelde ik vanaf m’n twaalfde, dertiende, samen met twee vrienden die ook orgel speelden, de jeugddiensten.

 

Mijn eerste concertjes voor familie en kennissen gaf ik in de “Orgelzaal Booy”, een begrip in de kop van Noord-Holland: midden in de Daalmeerpolder, in de koolvelden, had tuinder Cor Booy een pijporgel laten plaatsen, eerst in z’n woonkamer en, na uitbreiding van het instrument, in een aangebouwde officiële concert-zaal.

Toen ik 15,16 jaar was begon ik mijn eerste pianolessen te geven en toen ik een jeugdkoor en een kleine privé praktijk had kwam de studie aan het conservatorium er bijna vanzelfsprekend achteraan.

In 1967 startte ik met de studie Akte B voor orgel en kerkmusicus.

Ik studeerde bij Albert de Klerk en mijn studieorgel was het majestueuze Müller-orgel in de Bavo in Haarlem.

Als bijvak had ik piano en toen er halverwege mijn studietijd gezegd werd: “We zien in jou ook wel een pianist”, heb ik piano tot tweede hoofdvak gemaakt.

 

Waar vond je werk toen je in Berkel en Rodenrijs kwam wonen?

De organist van de Oude Kerk in Voorburg, Wim van der Panne, liet zijn programma’s drukken in het bedrijf van mijn zwager in Bleiswijk.

We maakten eens een praatje, waarop hij zei: “Jij wilt hier zeker in de buurt wel een organisten-functie hebben?”

Hij heeft een paar keer wat aangereikt. Op een avond belde hij mijn vrouw op en zei: “Daar en daar is misschien wel wat voor Wim…”.

De dag erna overleed hij plotseling, totaal onverwacht.

 

Toen ik hoorde dat er een sollicitatie-procedure bezig was in Voorburg heb ik gesolliciteerd en ben ik aangenomen voor de functie van Cantor-organist Oude Kerk Voorburg.

En om de relativiteit van ‘wie is de beste?’ te illustreren kan ik het niet nalaten om met een glimlach de volgende waargebeurde anekdote te verhalen:

Van alle kandidaat-organisten werd verwacht dat zij in een dienst proef speelden. Ik had in de ochtenddienst gespeeld en na afloop kwam er iemand naar me toe die vroeg of ik ’s avonds ook zou willen spelen, er was een kandidaat ziek geworden. Dat deed ik en omdat de kerkganger in de kerk de organist niet makkelijk kon zien, was het onbekend wie het orgel bespeelde. Na afloop van de dienst stelde een van de commissieleden de vraag aan een ander lid van de commissie : “Hoe vond je de organist van vanavond ?” Het antwoord was: “Wel goed, misschien nog wel beter dan die van vanmorgen...”

Kijk, daar geniet ik nou van!

 

Je had een cantorij!

Ja, dat hoorde bij de functie, het waren zo’n 25 gemeenteleden waar ik met veel plezier mee heb gewerkt.

 

Ben je in Voorburg gestopt toen je 65 werd?

Ja, ik wilde een soort pauze inlassen, want behalve dat ik eigenlijk al vanaf m’n twaalfde op de een of andere manier verbonden was met de kerk en zijn muziek, was ik ook vanaf m’n eindexamen HBS bezig om me in veel dingen te verdiepen, te veel eigenlijk. Ik had een ongelooflijke dorst naar kennis en een brede belangstelling. Eigenlijk wilde ik me het liefst ontwikkelen als een soort middeleeuwse wetenschapper die van alle takken van wetenschap wel iets te weten wilde komen.

Dat lukt uiteraard niet en zo’n tien jaar geleden besloot ik om me te ‘beperken’ tot literatuur en wie weet, ooit, een échte studie?

 

Werd je wel gevraagd als organist?

Twee maanden voor ik met pensioen ging werd ik al gebeld door iemand uit Pijnacker, of ik daar eens wilde spelen.

Ik dacht, dit wil ik eigenlijk niet, maar om ze uit de brand te helpen heb ik er een paar keer gespeeld en dat deed me toch weer goed.

De pauze was blijkbaar over.

 

Hoe kwam je in De Ark terecht?

In 1988, net wonende in de West-polder, gingen we een zondag naar ‘een kerk in de buurt’, dat was de Kapel. Na afloop ging ik, bijna vanzelfsprekend, naar de organist, maakte kennis en twee minuten later stelde de organist al de vraag: “Geeft u misschien ook orgelles?“ Zodoende had ik die zelfde zondag mijn eerste orgelleerling: ene Jo Keijzerwaard.

Dertig jaar later vraagt een andere leerling, ene Johan Scherpenisse, of ik eens een keer een dienst wil begeleiden in De Ark.

Na afloop van een van de eerste diensten die ik speelde leg ik een man van over de 80 een hand op de schouder en zeg: “Leuk dat je onder mijn gehoor zat Jo …”

De cirkel was rond.

 

…….en mijn vrouw en ik voelen ons nu reeds thuis in deze levendige gemeente met haar vele enthousiaste mensen!

 

( En tegen diezelfde enthousiaste gemeenteleden zeg ik ook: kom naar me toe als je opmerkingen hebt. In De Ark zit je als organist half achter en naast je instrument en sommige kerkgangers hebben, omdat het orgel op dezelfde vloer(hoogte) staat als waar ze zitten, een veel directere orgelklank te verwerken dan de bespeler.

Aangezien het orgel in de hoogte een zekere scherpte heeft moet ik soms experimenteren wat wel of niet als ‘storend scherp’ overkomt.

Als organist kan je het niet altijd iedereen naar de zin maken, maar in het leven moet je ook vaak compromissen sluiten. )

 

Ik wens je een goede en mooie tijd toe in De Ark en ik bedank je voor dit gesprek!